61 Woordenlijst
betekenis wisselvallig, onzeker aangeno-men; de achtergrond van deze volkomen afwijkende betekenis is de Joodse zegs-wijze: ״het is sjalet gezet d.w.z. je weet niet of het lukt, hoe het eten uit de oven komt.
< hebr. vrede; groet, begroeting.
< jidd. gemeenteambtenaar wiens taak ten dele met die van een koster overeenkomt.
< jidd. schankat = schoonheid; ironisch van lelijke vrouw.
(jidd. schatten hd. schaden; bijv. het sjat (sjot) me niet; verbasterd in: dat sjakt me lou; speciaal in het Noorden, barg. (jidd. sjed = spook, boze geest; in het barg. politie, vijand, barg. < jidd. gevangen zitten.
< hebr. zie sikkel.
< jidd. senken, zenken ( mhd. zenken hd. zanken = kijven, ruzie maken; barg. huilen.
zie hasjeweine.
( hebr. herkenningswoord, om vriend van vijand te onderscheiden; ontleend aan Richteren 12 : 5,6.
barg. politieagent; eerste letter van sjemie-re = toezicht, bewaking; zie smeris.
< jidd. dronken.
< jidd. niet-joods meisje, zie slemiel.
barg. verbasterd uit jidd. sjoewe = ant-woord; geen sjoechem geven, barg. gek, zot; verbasterd uit mesjoege z.a. zie sjoechem.
( jidd. < rom. van scola judeorum vgl. hd. Schule; bij de Asjkenaziem de gebruikelijke naam voor synagoge.
(jidd. deugniet,vergoeilijkend: bengel; het oorspronkelijke hebr. adjectief betekende laag (niet hoog), bescheiden enz. Het Nederlandse sjofel = kaal, armoedig is in
sjalom sjammes
sjankie
sjatten
sjed
sjeffen sjekel sjenken
sjeweme sjibbolet
sjien
sjikker sjikse sjlemiel sjoechem
sjoeg(e)
sjoege
sjoel
sjofel