richting van de tramconducteur zwaaien in de hoop dat die begreep dat hij nog meewilde. Het leek waarachtig alsof de trambestuurder op hem wachtte, maar Bram wist dat de arme kerel erin werd geluisd. Nog geen tel later zag hij zijn grote gelijk bevestigd worden toen de man nog snel op de klaarstaande tram wilde springen en de deuren gemeen voor zijn neus werden dichtgeklapt. Onder treiterig gerinkel reed de tram weg, de kantoorbaas met zichtbaar zwaar de pest erin achterlatend. Breed gebarend stond hij nu z'n nood te klagen tegen de paar mensen die nog op de halte stonden, waarschijnlijk wachtenden voor lijn 7. Bram, die hier, op één hoog voor het raam zijn eigen privé halte had, besefte weer eens temeer welk een ellende hem bespaard bleef. Nooit hoefde hij te racen om de tram te halen, want vanaf deze uitkijkpost kon hij zijn lijn in de verre verte al zien naderen en stond zodoende altijd ruim op tijd bij de halte klaar als de tram kwam voorrijden. De bekende rotgeintjes van de heren conducteurs gingen dus mooi aan hem voorbij. Hij zag hoe de halte zich alweer vulde met drommen nieuwe passagiers, de stakker met de aktetas raakte meer en meer ingeklemd, met moeite kon Bram hem nog tussen die horde mensen ontwaren.
De Sarphatistraat eens links en rechts afkijkend viel het hem op dat, hoewel het al over tienen was, het toch overal nog druk was met mensen op weg naar hun werk. Voor zijn huis kroop de lange rij auto's slechts met een slakkengang voort en verderop, op de brug over de Amstel, zag hij, stond het verkeer helemaal vast. Beneden in de straat was het een komen en gaan van voornamelijk vrouwelijk voetgangersverkeer, zag hij, allemaal gekleed in zomerkleding van luchtige
91