Hoe jeugdig en opgewekt had ze er in deze rok, op die onvergetelijke lentezondag vorig jaar, de dag toen Aar-on ineens zo goed was, nog uitgezien. Ze had er dat knalrode bloesje met geborduurde vlindertjes bij aangetrokken en zag zich nog gaan. De hele weg van het station naar Boszicht had ze aan Brams arm lopen te flaneren. Meestal was het haar zoon in zijn smetteloos zwarte pak en zijn imposante donkere uiterlijk die de aandacht trok, maar die middag dat zij in die zwierige rok en dat aparte bloesje naast hem liep, had werkelijk elke passant hun beiden vol belangstelling nagekeken. Zij had dat bekijks enig gevonden en had de hun nastarende mensen vriendelijk toegeknikt, terwijl Bram ondertussen alsmaar chagrijnig had lopen brommen dat ze voor zich moest kijken. De slechte bui waarmee hij die zondag was opgestaan was evenwel op slag verdwenen toen hij zijn vader bij de ingang van Boszicht zag staan. En er was alle reden voor een jubelstemming, want Aaron was geen schim van de grauwe, gekromde man die hij anders was. Eindelijk droeg hij de nieuwe kleding die zij al maanden daarvoor voor hem had gekocht, en in dat vrolijke geruite overhemd met die beige kleurige pantalon oogde hij ook oneindig veel beter dan in dat eeuwige bruine, slobberige pak waarin de verpleging hem doorgaans kleedde. Maar de allerbelangrijkste verandering aan hem was zijn oogopslag, door die ene blik waarmee Aaron van zijn wekker hun kant opkeek, hadden ze gezien hoeveel helderder hij was en ze wisten het meteen, "t Is rustiger in z'n hoofd,' had ze blij gemompeld, waarop Bram knikkend: 'baroeg hasjem' had gepreveld. Daarna opperde hij, nu vader zoveel beter leek, om met dit heerlijke lenteweer voor de verandering eens niet in dat naar
56