geneesheer-directeur van dit ziekenhuis. Anna kent u natuurlijk al,' hij knikte naar de vrouw naast Selma haar stoel, 'het hoofd van meneer Bloch's afdeling. Daar staat Jochem,' zei hij en gebaarde opzij naar de jongen met de goudblonde krullen naast zijn bureau die zijn ernstig blauwe ogen heel even naar Selma opsloeg en ze toen meteen weer op de parketvloer richtte. 'Hem heeft u waarschijnlijk net voor 't eerst ontmoet. Hij werkt nog maar pas bij ons. Hij is bij dit gesprek uitgenodigd omdat hij vanmorgen als eerste bij het ongeluk met uw man was.'
In de ijzige stilte die volgde verplaatste Bram z'n blik van de foto naar de jongen die hem niet durfde aan te kijken en schoten Selma's ogen vol paniek van de directeur naar Anna naast haar. 'Ongeluk? Wat was er dan met mijn man.'
'Uw man, mevrouw Bloch,' sprak de directeur op deelnemende toon, 'en ik vind het vreselijk u dit bericht te moeten vertellen, maar uw man is vanochtend overleden.'
Selma's handen vlogen naar haar mond, haar gezicht vertrok van pijn. 'Oh nee,' kermde ze, 'nee, nee, alstublieft.' Hevig schuddend met haar hoofd smeekte ze: 'Niet Aaron...'
Bram staarde de directeur, die nerveus in zijn col-bertzak tastte naar zijn sigaretten, met verbijstering aan en toen hij de man op spijtige toon hoorde zeggen: 'dat het helaas niet anders was', sloot hij de ogen en boog diep verslagen zijn hoofd. 'We hadden vader nooit hierheen moeten brengen,' hoorde hij zijn moeder wanhopig kermen, 'we hadden hem thuis, bij ons, moeten houden, Bram. Nou zie je...'
'Uw man was daarvoor toch te ziek, mevrouw Bloch,'
32