met Bram, de jongen op een paar meter afstand. Met gebogen hoofd ging ze het restaurant voorbij. Ze zag niet dat vanwege het mooie najaarsweer de toegangsdeuren wijd open stonden, maar hoorde wel duidelijk het geroezemoes van de mensen die daarbinnen net zo onbezorgd met elkaar zaten te praten als zij gisteren ook nog tegen Aaron gedaan had. Aan hun vaste tafeltje bij het raam hadden ze gezeten, Aaron onafgebroken starend op zijn wekker tegenover haar. Honderduit keuvelde ze tegen hem over al haar ditjes en datjes van de voorbije week. Of hij luisterde en begreep wat ze zei, deed er allang niet meer toe. En ondertussen zat Bram, gezeten naast zijn vader, als altijd in de marges van een krant, die op tafel lag, wiskundige berekeningen neer te krabbelen. Ze sloot de ogen. God, was het nog maar gisteren.
Bram, die bij het passeren wel de kant van het restaurant opkeek, zag op de plek bij het raam waar anders zijn vader zat een jonge vrouw zitten met helblond, opgestoken haar. Heel vervreemdend vond hij het te zien dat het anders zo vertrouwde beeld van pa in dat hoekje bij het raam nu werd opgevuld door één of ander raar wezen. Ze kreeg hem in het oog en lachte al haar tanden naar hem bloot, waarop hij meteen zijn hoofd afkeerde. Met een vlugge blik opzij naar zijn moeder zag hij dat die naar de grond liep te staren en gelukkig die vrouw op vaders plaatsje niet gezien had. Typisch voor haar om dit anders direct als een voorteken te beschouwen dat vader er nooit meer zitten zou. Jiddisj bijgeloof, daar leed zijn moeder nog meer aan dan hij.
De verpleger met de fiets aan de hand keek even over z'n schouder of ze hem nog volgden en sloeg
26