89
„Geneer je toch wat Lisy. Doe je lijfje dicht.”
„Ach was! D’r valt aan mijn nieks te keike” ....
„Je mot je effen omkeeren, zeg. Ik mot me kostuum antrekken.” „Ja dat ies gut. Dan kan iek mijn ook umkleiden.”
Ik keer een stoel naar den muur, zuig op den knop van mijn stok. Terwijl ze praten hoor ik kleeren ritslen. Het harde satijn kraakt, krast. Als ik m’n hoofd ’n beetje omdraai, kan ik in den spiegel zien. Dat zou gemeen zijn. Nee. De kamerlucht is zoet-heet, met prikkelingen vau odeur en poudre de riz. Zacht weeldegevoel komt over me — om zoo bij in te slapen — lekker je hoofd achterover te laten glijden.
„Waar zijn uw duiven?” vraag ik.
„Sind schon oben .... Vroeger heb iek ze wol in mein kleid-kamer genommen, maar zij kakken zoo.”
Even in den spiegel glimpje van blooten arm.
„Maak eens dicht Lisy.”
„Atem einhalten.... Nog meer.... Nog meer.... Wat bien jij diek geworden.”
„Is-die r?”
„Nog nicht.... les das corset wohl gut geregen?”
„Harder antrekken.”
„Die wird so diek wie ’n Schwein.”
„Hè! Hè!”
„Mag ik me omdraaien?”
„Nee. Jij zit goed. Je hoorde heelemaal niet hier.”
„Gott! Geniren jullie je voor einander ?”
„Trek 7t nog een beetje af.”
„So. Sitzt ganz net.”
„Klaar ?”
„Keer je maar om.”
Ze is in rose baltoilet met opstaanden kraag van geel satijn. Voor het spiegeltje zet ze de oogen met zwart aan, poedert zich. Lisy is in vleeschtricot, met een nauwsluitend maillot om ’t bovenlijf. „Wie seh’ iek aus?”
„Uitstekend,” zeg ik, kijk naar het aardig figuurtje.
„En ik, Alf?”
Wat zegt ze dat Alf lièf.
„Jij .... Heel aardig.... ’k Heb ’r niet zooveel verstand van.” Georgine blijft voor den spiegel zitten, Lisy scharrelt met armbanden en ringen. Ik kijk naar ’t spiegelglas naar ’t vreemde