Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



75

Wanneer ik naast haar zit, luister ik naar de stemmen van diè én van diè, hoor hoe zij zelf praat, lacht, zie aan éen trek van haar gelaat, dat ze iets zegt — zóo maar, lach om wat diè zegt of diè, drink van mijn glas, praat over dit wat gebeurd is, dat wat ik gelezen heb, — maar telkens, telkens — o, het is wel zeer zonderling — heb ik momenten van al het geleef om mij henen te voelen als iets gekkerigs, iets dat niet zoo behoort, klinken de woorden gedempt als achter dikke muren, dringt zich de visie op van een ander — die ik toch ook ben — van een ander, naast me, achter me, om me, in me, die gehurkt zit in eene vriendelijk-zachte sfeer, die niéts meemaakt van het gepraat, gelach, ge kijk, geleef, die verwonderd-blij aan de zee rust, op de duinen —, aan den Amstel, bij zwakkelend maanlicht —, bij de wei ... heel in de verte huisjes van kalkachtig wit; die alles ondergaat, géén bepaald verlangen heeft, geen drift, geen zorgen, geen passie. Als zij wat zegt, luister ik met mijn verstand, wik het. Als zij aardigs praat, beoordeel ik, zou het daar met een anderen klemtoon gezegd hebben — zóo niet, nee, niet bepaald zóo — en ik lach, zooals anderen lachen, achter een muur.

Soms dénk ik: wat doe je nu grof — wat hèb je daar aan — wTat neem je ’n suiker in je koffie — hoe kun je zoo laat 's avonds éten — wrat draag je ’n aardige kant — wat staat-die je lief: — dat dénk ik, dénk ik, dénk ik —, maar dan is die ander, achter, vóór, naast mij van een heel rustig ademhalen, van een stille overgeving, van ee n volkomen onderworpen vrindelijken weemoed, zooals bij de zee, bij den Amstel, bij den Amstel, bij de wei.

Ik hou van haar.

Misschien is zóó de liefde van ’n oud man.

Dagen zijn evenwichtiger.

Eiken dag heeft een rustplek, een klein thuis.

Ik weet niet óf dit liefde is.

O, neen, ik weet het niet.

Het is alles zonderling, licht, wijd, vér.

In den trein had ik half-spijt. Wat ging ’k er doen? Leek dat nu niet precies op de malligheid van den eersten den besten, die ’t hóf maakt? Was ’t vriendschappelijk tegenover Scherp, om 'm alleen te laten? En zoo gek doen, zoo jongensachtig, zoo hoogere burgerscholierachtig, 0111 ’n jufirouw van 'n café-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.