64
„Neem dan maar op 't zoodje, jongens! Eene! Tweeë! Drieë ! Hallooo!”
Duif giert ’t uit van t lachen.
„Wel Jessus nog toe !. ... Wel Jessus nog toe! Niet zoo onder me arreme kietele! Ik pis in me broek! Hahaha!.. .. La-ine niet vallen! Hahaha!”....
Karel, Scherp, Dirk en ’t jongmensch van Trees, dat plotseling heldhaftig wordt, dragen haar de trap op. ’t Gaat tot aan de bocht. Daar struikelt Karel en begint zoo onbedaarlijk, zoo opgierend te lachen, dat de menschen in ’t huis wakker worden. Tweehoog gaat een raam op. Een man met verwarde haren, in z’n hemd, kijkt kwaadaardig naar Georgine, Guus, Trees, die op den stoep staan.
„Hoe-re! Hoe-re-tuig!” —, schreeuwt-ie en ’t raam bonst dicht. Kort en bondig.
„Gaan jullie onder ’t raam vandaan,” zegt Dirk wijsgeerig op de trap: „Strakkies smijt-ie zwijnderij naar beneden!”
„As-die 't hart het!”
„Mot ik hier nou blijve legge ! Me ribbe breke ! Hahaha !.... Ik bepis me !... . Hahaha !.... Ik bepis me !” ....
„Kom nou Karel, trek op!”
„k Ben d’r vlerk kwijt!”
„Nou pak an!”
„Nou dan Scherp! Zet af in jouw hoek!”
De laarzen bebonsen, betrommelen de trap. Karel lacht, vloekt, Duif giert, lalt als een krankzinnige.
... „D r knijpt ’r een in me kuite! Ze knijpe goddoome.... in .... me .... kuite!. .. . Vuile schooiers !... . Hahaha !”....
Net als ze op ’t donker portaal ligt, wordt de achterdeur door Stientje geopend. Het kind staat in haar nachtpon op bloot e voetjes, zoo uit het bed gesprongen.
„Is moe daar?” zegt ze slaperig.
„Kruip maar weer gauw in je nest,” zegt Dirk: „Vooruit! Mot je zoo in je hemd an de open deur kommen?”
„Leit moe daar op de grond?” vraagt ze nog eens.
„Goverdomme ! Goverdomme! ’k Ben geloof ’k lazarus! Hahaha!” tiert Duif.
„O,” zegt Stientje, slaperig — zonder verwondering.
„Kom Duif, naar je bed!”
„Leg-u d’r maar in bed, meneer. As ze spoegt gaat 5t weer