40
geweest! Daar haal je je schouders bij op. Maar neem ’r twee, waarvan je wéét dat ze innig van elkaar gehouen hebben en deden wat zij meenden dat góed was zonder zich te bekommeren om een stomme bourgeois-kliek — nou, krijg je daarbij geen heimwee, geen lust 0111 te zingen? Wordt ’t niet tijd om hardop te zeggen dat er maar één huwelijk is, niet het officieele, niet het kerkelijke, niet het maatschappelijke, maar dat wat door eerlijke menschen in stille kamertjes gesloten wordt? Moeten wij nog langer dulden dat waarlijk-getrouwden nagekeken worden door ge-koppeld-rot? Ik weet wel dat jij dit overdreven vindt. Maar ik voel ’t sterker, hartstochtlijker dan jij. Het is voor mij een simple waarheid, dat het leven voor ons mannen eerst in z’n volrijpheid begint bij de vróuw. Ik ben daarin zóó tot zekerheid gekomen, dat ik niet makkelijk alle argumenten in ééns kan zeggen. Dat gaat zoo altijd. Heb je wel opgelet hoe afgunstig — afgunstig is het woord niet — hoe afgunstig-kwaadaardig ’n gezeten koopmansvrouw ’n meid, ’n mintenee, *n scharrel nakijkt, die met ’n man an de rol is?” — „Natuurlijk.” — „Met wat ’n minachting ze praten over die „schepsels”, hoe bang ze zijn — als van’n schurftig beest — voor ’n hoer?” — „Natuurlijk.” — „Vin je ze niet verdoemelijk stuitend, die trapjes van eerbaarheid! Is ’r bij ’t tegenwoordig contract éénig verschil tusschen vrouw-zus, vrouw-zoo? — „Da’s weer ’n paradox!” — „Nee, niks geen paradox. Alles wórdt gekocht of koopt. Je kunt de dingen in een rotte maatschappij niet uit d’r verband scheuren.” — „Nou, nou, nou! Denk eens aan je moeder, je zusters.” — „Jawrel. Dat is me weer zoo’n dooddoener van ’t jaar nul. Als ik wat de ploerten noemen: een onecht kind zou zijn, met vader of vaders onbekend, zou ik m’n moeder geen greintje minder respecteeren en van m’n zusters zou ik gewoon als „broer’’ blijven houen als ze, om niet van honger te krepeeren voor hoer zaten.” — „Onzin! Nou sla je door. Nou klèts je!” — „Nee jij kletst! Geen vrouw is voor haar plezier hoer. Ze is ziek of ze doet ’t om te eten. Niewaar?” — „Of te lui, of te hysterisch!” — „’t Eerste is ’n burgermans-klets-praatje...” — „Dank je.” — „Hysterie is ziekte. Zieke menschen moet je niet minachten, als maatschappelijk toeval je zelf gezond bloed heeft gegeven. Blijft dus over de noodzakelijkheid 0111 te eten, laten we zeggen te vreten. Is dat schande? Wat is schan-delijker: met een volle maag bij een hongerige hoer komen, of je prostitueeren uit honger?” — ’t Is allebei gemeen.” — „Datkan