39
’n hotel, waar de kelners je vrouw beloeren —en zoo de móóiste oogenblikken van je leven verdoen in gemeene, burgerlijke pat-serij! Bah! Bah! Bah! Yerbeel je: ik op zoo’n kanapee als ’n kelner —, ik op ’t stadhuis, zoo’n vent antwoord geven, ik con-dities-sjaggerend op zóó’n dag, ik, aangekleed bourgeois, in m’n uren van koninklijke extase, ik een handteekening zetten met zwarte inkt op wit papier als ik gezegd heb, gezegd met zwart van oogen in zwart van oogen: ik neem je tot vrouwT! Nee. Dat gaat niet in dézen tijd. Dat verdom ik! ’t Is om te bulken van ’t lachen!” — „Het is wél waar, wat je zegt,” zei Scherp droomerig: „ik herinner me de bruiloft van m’n zuster, ’r Zou kerkelijk ingezegend worden. Dat had ’k nog nooit bijgewoond. ’t Gebeurde bij ons aan huis, in de eetkamer. In de kerk hoeft ’t niet. M’n zwager smeet ’n glas stuk op ma d’r goeie tapijt en ze dronken kauschere wijn. Toen zongen de rabijn en de voorzanger ’n mopje met d’r gezicht naar het buffet dat in een hoek stond. Ik zag niks dan d’r flu-weelen kalotjes, die wiebelden voor de schalen met roomsoezen en de wijnflesschen. Ik was toen véél jonger, begon te gieren van t lachen, ’n Oom kneep me vinnig in m’n arm, keek me woest aan, viel mee in, in ’t gebed. Dat heb ik altijd onthouden. Later heb ik de symbolen begrepen, wel mooi gevonden, maar zulke symbolen worden zoo gauw verkruijenierd. ’n Joodsch galmgebed voor ’n buffet, da’s iets als een mis in een spoelingbak.” We bleven even in gesoes. „Toch, geloof ik, Alfred, dat je héél zuiver zou kunnen doen, wat je zegt en voorden*vorm naar het stadhuis gaan. D’r zijn eenmaal straatwegen, reglementen, politiebeambten, lui die ’t vuil an je deur weghalen — waarom zou je geen formulier teekenen? Wordt je vrouw niet de dupe van alles?” —„Als een vrouw een man naast zich heeft, is ze sterk,” koffiehuis-redeneerde ik: „Er zullen géén dupes meer zijn, als de stadhuis-eerbaarheid wèggetrapt wordt. Het meisje dat in vertrouwen mijn vrouw wordt staat duizendmaal hooger dan die andere, de fatsoenlijke-van de kanapee.” — „Anderen denken zoo niet.” —„Dat is stom genoeg van die anderen. De komende tijd zal meelijdende verbazing over hebben voor dit stumperig ras, voor die verrekt-eerzame bourgeois die een maatregel van orde, een onnoozel politieregle-ment, een peuterig bevolkingsregister dat op centjes en weerbaarheid baseert, verheven hebben tot jè allerhoogste. Zet wrat geraamtes naast elkander, geraamtes van gehuwden en óngehuwden! Hahaha! Doet ’t jou wat of twee skeletten op ’t stadhuis zijn