37
mestvaalt heeft het recht mijn huwelijk te sluiten. Wanneer ik zeg: ik neem jou, Maria, Anna of Trees tot vrouw, eenvoudig, eerlijk —, dan heeft er iets heiligs plaats waarvoor geen pa’s, ma’s, oomes, tantes, géén rotte vormen, géén rot ceremonieel, géén bruiloft, géén onwaarheden noodig zijn.” — „Dus jij ben voor de vrije liefde?” — „Loop naar de hel met je vrije liefde. Ik weet niet wat vrije liefde is. Van vrije liefde — nee maar, godbeterme, kun jij je iets anders dan vrije liefde denken! —, van wat jé vrijgeesten, jé verlichten, jé zoodje anstellers vrije liefde noemen, heb ik nooit anders dan gore staaltjes én damesboeken-malligheden gezien. Dank je! Ik ken geen vrije, geen onvrije liefde.” — „Zeg’t dan duidelijker. Wat is 7r dan? Wat dan?” — „D’r is.... D’r is .... ’t Is wat moeilijk om hier in de Bar, achter ’n kleintje koffie, over dingen te kletsen die je voor jezelf in ’n geheimzinnigheid, in ’n mysterie, als iets érg sentimenteel-onbereikbaars voelt. Kijk, ik zal is aannemen dat ik verliefd ben, verliefd op een vrouw zooals ik me die droom. (Hier begon ik eenigszins te deli-reeren) — dat wor ik wel nooit, omdat ’r niet van zulke vrouwen zijn, omdat je je altijd een vrouw fantaseert, fantaseert, fantaséért zóó ragfijn van leven, zoo één met het teerste doen van je eigen gevoel, dat de werkelijkheid je fantasie bevuilen móét, als een zwanenveer die door modder geblazen wordt — maar, ik zal ’t is aannèmen en ook ’t geval stellen dat zoo’n vrouw — leelijk mag ze niet zijn, nee, leelijk zou niet kunnen — minder let op mijn omvelijk bakkes, m’n rooie haren, m’n rooie snor — merk je de consequentie van m’n redeneering ? — dan op het frissche dat er misschien in mijn leven is, dus, óók verliefd op mij wordt —, dan zou ik tot haar zeggen: „Marie, of Betsy of hoe hiet je —, wil je mijn vrouw worden?” Dan zou ze natuurlijk, nee, dat zou ze niét — als ze dat dee, zou ’t ook in ééns uit zijn ; d’r is geen tusschenweg —, zou ze niet spreken van d’r vader, d’r moeder, of denken aan vriendinnen en po ... po .... positie, maar ze zou haar hand in mijn poot leggen, zonder meer, met eerlijk, prachtig vertrouwend kijken en we zouen arm in arm, zonder praten, zonder iets te zeggen naar mijn huis gaan. Wonderlijk van aandoening moet ’t zijn, wat?, als de sleutel in de kou van ’t slot rinkt, als de huisdeur dichtvalt.... Dan zou ik alle gordijnen neerlaten, licht opsteken vóór, licht achter, licht in de gang, licht in de keuken, ’k Zou hoopjes kaarsen zetten om de spiegels, het licht weerkaatst zien in ’t glas. ’k Zou al de bloempotjes uit den tuin