326
vraagen de menschen zijn hier heel aardig maar o Got als je iets mankeert geen water gooije ze voor je leeg nu beste jufrouw u man heef hier een heel lief kamertje en nu maar te hoopen dat hij iets krijg maar ik moet wel eens lachen als ik ziek ben dan leg ik mij een ongeluk te bidden maar ik kan mij zelf niet dat ik weer wat her stelt ben nu dag beste jufrouw doet u de groete aan u dochter o ja wij hebben erggens gewoond en daar aten wij zoep toen denk ik ik zal voor jan het boovenste er af scheppen dat is lekker en ver beel u, het was kaaremelk u begrijp jan was woedent en niet opgegeeten ik heb het in godsnaam maar gebruik want dat anderen was ook niets nu dag jufrouw in gedachten gekus van Door groeten van jan die zal ik eens voor u kussen dag jufrouw Georgine hou jullie maar goed hoor dag schrijf eens gauw
gekust
Door.”
„Ze mot nóodig de komplemente doen,” mopperde Georgine: „zij en Jan zijn nog niet bij me geweest, zóólang ik met Alfred ben.”
„Nou daar weet je de reden wel van,” verontschuldigde moeder Casper: „Eerst wou Jan je man waarschuwe. Dat heb ’k ’m toen uit s’n hoofd gepraat. Jouw sake sijn sijn sake niet, maar hij wou toch niet bij je komme voor Isaac. Daar het-ie nou sóo’n ongelijk niet in ...”
„Laat ’m wegblijve ! ’k Heb ’m nóodig!” ...
„Tja ... En je vader an ’t pierewaaie. Ik ga morge naar DeHaag. Dan süllè wij is sièn. En Door die mot méé naar Amsterdam terug. As sij bij Jan achterblijft krijge wij geen cent, dat begrijp je, hè? Met je vader sijn gesmoes dat-ie niet verder komt dan de straat om boodschappe te doen! ’n Lekker dier! Dan sijn d’r seker ses en dertig kroege in die straat!”
„Nou-nou-nou,” zei Georgine, verveeld: „wat heeft Alfred nou met al onze verhale te make!... Zeg u ’t mij dan als we alleen zijn. — Doe uw hoed nou af en wees is ’n beetje gezellig.” „Wel ja,” zei ik: „’n vól uur lang mag u praten, dan moet-u wat gaan lezen, want om half negen móet ik iets schrijven, nie-waar Georgine?”
„En dan is-die om half tien klaar en legge we’n kaartje.”
„Ja ja — jullie hebbe goed prate — maar die ... Door is ’n straf — ’n nagel an me doodkist...”