308
zou dat kommen ? Gek, hè ?.. . Een haring met wat groen er om is lekkerder dan zoo een versch uit ’t vat... En ‘n taart... Wat is dat niet aangenaam met confituurvakjes en ingelegde vruchten .... Ik heb er al is meer over nagedacht hoe dat komt... Hoé komt ’t dat ’t oog er zooveel an doet ?” — „ . .. Da’s net ’t zelfde,” meende vader, prettig ingeknuifeld in z’n stoel, — „of je eet in ’n opgeruimde of in ’n slordige kamer”. — „Ja, dat wéét ik wel,” hield Busse vol: „maar hoè kómt ’t... ’t Is ’n feit, maar wat is de óórzaak?” — „ ...Nog al logisch,” zei Jules : „je hebt geen trék om te eten in ’n slordige kamer” — „ .. . Jawel, jawel,” zei Busse zéker: „dat weten we allemaal — maar wat zou de óórzaak zijn ? Als ’k dit glas neerzet dan weet je dat mijn hand ’t doet. Maar hoe kun je nu verklaren dat dit kalfsvleesch er zooveel béter uitziet en zooveel meer trek geeft, omdat er figuurtjes van dril om liggen én omdat er pieterselie of hoe heet dat goed bij is ? .. . Zie je, zóo redeneer ik... Hoe kómt dat nou?”— „Omdat jij ’n glaasje te veel óp heb,” zei z’n vrouw kalmpjes-grappig. En dat gaf ’n algemeen gelach. — „ .. . Schenk jij je nog maar is gerust in, Busse,” zei vader: „de vrouwen zijn altijd zoo.” — „Mooi, geef u maar af op de vrouwen,” knikte Henriette, sentimenteel vriendelijk — „maar zónder de vrouwen zouen de mannen’t héélemaal niet kunnen stellen.” — „O zoo,” zei Gerda, boven het kalfsvleesch. — „Daar kunnen alleen de vrijgezellen over oordeelen,” knipoogde Busse: „getrouwde mannen worden altijd eenzijdig. .. één-zijdig ... éénzijdig ... niewaar meneer, hahaha !.. . Wat zegt onze schrijver?” ... — „Ik zeg niks.” — „Hij zegt niks. Wie weinig zegt, heeft weinig te verantwoorden.” — „Meneer heeft galante avonturen,” zei vader glimlachend: „op zijn jaren was ik ook zoo...” — „Nou, nou, nou ... niet van die gekheden, ouwe Don-Juan,” zei moeder, kribbig. — „Zóó, zóo heeft neefje avonturen,” vroeg Jeannette: „Schuine! Schuine!... Wat is dat ’n geméén boek van je, dat Een hartstocht!...” — „Meneer schrijft boeken,” zei vader, „die ’k voor z’n eigen zusters moet wegsluiten.” — „Maar we lezen ze toch!” hellachte Coba. — „Wie zegt dat ik galante avonturen heb?” — „O! O-o-o! Nou durft-ie nog vragen naar den bekenden weg,” lachte Gerda geheimzinnig. — „Ja, wie was die blonde vrouw, die gróóte móóie vrouw, waarmee je ’n paar dagen geleden door de Kalverstraat heb geloopen ?” drong Coba, spottend-aan : „was dat geen galant avontuur?” — „Je ben met’r binnen