Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



305

lepeltje. — „Hoe bedoelt u?” — vroeg ik ontwijkend, met een sterk opwellend vriendschapsgevoel — „...Wel” — zei ze... „wèl... wèl... bijvoorbeeld .... ’t Is héél moeilijk om ’n voorbeeld te geven ... Je kunt niet altijd voorbeelden geven ... ’t Doet ’r ook weinig toe, niet waar?... Verzin u zelf maar eens een voorbeeld. .. Pennelikkers hebben toch zulk een rèkbare fantasie?... En da’s ’n nóg tragischer situatie, niet waar?”... — „Ja da’s tragischer.” — „Vin u niet?” — „Ja da’s wèl triestig.” — „En dan moet u... nou maken wij samen ’n boek, hè?... Da’s wel grappig, vin-u niet? — dan moet u góéd aangeven de walg van de vrouw .... en d’r schrikkelijke avonde alleen ... en d’r smeeken dat God ’r maar gauw zal laten doodgaan. — Want wat is ’n zieke vrouw, ’n vrouw die nóóit beter wordt voor ’n man? — En dan d’r genot om mooie boeken te lezen en zich in te spuiten met morfine. — Wat is morfine goddèlèk! — Ben u nooit ingespote? — Eerst geven ze ’t om je pijn te verzachte, later wordt ’t behoefte ... Ik heb altijd ’n spuitje bij me ... Ken u Prins?” — „Ary Prins? Ja die ken ik.” — „Me man leest wTèinig. Ik heb me geabonneerd op De Nieuwe Gids, op Elzevier en op Nederland.” — „Da’s ’n heele lektuur.” — „En heusch ’r staan wel eens aardige dingen in Elsevier. En De Nieuwe Gids begrijp ik niet altijd. Dom van me, niet?... ’t Zal wel an mij liggen, niet?” — We werden gestoord.

„En wat heeft ónze schrijver voor geheimen met jou?” informeerde Busse, luidruchtig: zeker over literatuur, hè? Mijn vrouw, meneer Spier, da’s ’n puikje. Die leest meer dan alle Rotterdammers bij mekaar.” — „Tilly,” zei tante: leest óok den heelen dag, niewaar, Til? Dumas en Augier en Victor Hugo. Wat wordt er ook voor góéds in Holland geschreven, niet waar? Hebben wij één Dumas? Nee. Is ’t waar of niet? Noem jij nou eens een geschikt Hollandsch boek voor meisjes, Alfred.” — „Een liefde van Van Deyssel,” zei ik effen, sterk m’n been wiebelend om niet te lachen. — „Daar heb ik nooit van gehoord,” zei tante — „ ... Of de gedichten van Boelen,” droogkomiekte ik, zonder dat iemand er iets van begreep. Als ik deze flauwiteit in Amsterdam zou gezegd hebben, zou ik er minstens zélf wee van geworden zijn, maar in Zaken-Rotterdam, in verdord, vermaterieeld, stóm Rotterdam, is zoo’n mopje wel aardig. — „Eten jullie nou,” maande vader: „zoo’n boutje eet je maar ééns in je leven. Eten dat góed geld kost is de aandacht waard.” — „Ze zijn voortref-

20

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.