Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



247

niks tegen zeg.. Kort als ’n jongen, zeg . .. Hahaha !.. . ’n Huis in 7t Sarphatipark, zeg.

„Kom, wees nou n beetje kalm... je ben zoo zenuwachtig.”

„ .. . Ben ik zenuwachtig ? Ik ben volmaakt kalm. ’k Ben er nou overheen ... Een ding hindert me nog. Een enkel ding. Niet dat van haar. Niet dat ze nou in de armen van die smaus legt — god nee — maar m’n willoosheid — me willoosheid... ’k Dacht dat die ééne nacht in ’t Toevluchtsoord me sterk had gemaakt.. ” — altijd door gloeiden z’n rooie oogen in de richting van de lamp, als in ’n zien van de dingen —: „ . .. die eene nacht van wTakker liggen... in die lange zaal... en die rijen van bedden met de kerels er op ... en de schoenen... en ’t kouë licht... en de vlammende potkachel... en ’t gesnurk... en ’t nachtworden buiten ... geen tramgerinkel meer op de brug en geen gestap ... alleen ’t luien van de klokken... en de schrikkelijke eenzaamheid ... en m’n eed toen — hè’k je verteld dat ’k toen ’n eed gezworen heb. — Nee wel ? — Hè’k je ooit van die nacht verteld ?”

„ ... Eens — 'n paar woorden.”

„ ... Ja ’n paar woorden, dat zal wel... ’k kon niet inslape .. . de klok had drie geslagen... Ze lagen allemaal stil... Ik zat op in ’t bed, tobbend over de ruzie thuis ... kijkend naar ’t slappe licht van de maan door de ruiten ... ’r Zat ’n sonnet in m’n hoofd... dat maakte me klaar wrakker, zoo opgewonden wakker, da’k er uit moest en bij ’t schijnen van de kachel ’t ding op-schreef. Den volgenden morgen deugde ’r niks van, maar op dat oogenblik von ’k ’t mooi, zat ik in ’n groote extase — ’n extase zoo helblank, zoo onmetelijk-groot. .. Toen liep ’k op me kousen langs de bedden . .. hoe was ’t ? ... Ja, in een groote verwondering over die menschen ... ’k Begon te voelen d’r gruwelijke eenzaamheid en in eens had ik ’n vlammende haat tegen de stad, tegen de stad van daken en straten, tegen de stad die te slapen lag, die zoo weldadig-rechtschapen was om Toevluchtsoorden te stichten ... Met d’r zestigen sliepen ze. —Ik alleen was wakker — al de haat, al de wrok van die kerels groeide in me, dee me haast huilen van woede. — Me frisch bed thuis stond nou leeg en ik was van die vervloekte stad, die ronkte op leugens en diefstal... Als ’k toen de macht had gehad om de daken en straten en menschen met één slag te pletten lia’k ’t gedaan — heeft God voor niet minder Sodom verwoest ? — om de uitgestooten eenzaamheid van die zestig te wreken . . . Niewaar ? . .. ’n Toevluchts

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.