237
’n Stukje behang had ’k met m’n zakmes opgelicht. Het be-hangsellinnen was voor twee glazen deuren gespannen. De winkel, de alkoof, de achterkamer waren drie kamers en suite. Heel handig hadden ze de deuren bedekt met behangsel.
„Ze zouen zóo in de alkoof kunnen komen.”
„Wel nee. De deuren zijn op slot en an onzen kant staat ’r’n waschtafel voor.”
„Toch niet heel veilig, vin je wel?”
„Malligheid. — Is de koffie klaar ? — Hij vroeg of je d’r wat
op tegen had, om de kinderen samen te laten slapen.”
„Samen ? ... Da’s wel goed, hè ? ... Ze legt zoo alleen in de gang en die Netje is ’n zindelijk kind, niet?”
„Nou — béter is % als kinderen apart slapen, maar nou de
juffrouw, Ka toch eiken morgen voor de school aankleedt, zal Ka minder kou vatten, als ze niet in d’r nachtpon over ’t portaaltje heen moet.”
„Kom je zitten?”
„... En d’r is iemand van Singer geweest...”
„ .. . Van Singer ... O.”
Ze deed de alkoofdeur dicht en we begonnen te ontbijten. Een week ruim woonden we hier, zonder incidenten.
De barbier Jacob Doedelaar, praatziek en opdringerig-beleefd, had geen gewetensbezwaren gehad, toen ik ’m ruiterlijk zei dat we niet getrouwd waren, dat Georgine van d’r man ging scheiden. — „Mein vrouw en iek,” zei die : „hebben drie jaar samen geleefd voor wij getrouwd zein.” Wij bewoonden de kamer en de alkoof, gelijkvloers, grenzend aan den winkel, zij de benedenverdieping. We hadden niets met elkaar te maken. Naast de kamer was ’n kleine keuken, die wij voor ons gebruik hadden. Zij kookten hun eigen potje, beneden. Beter kon ’t al niet. Vrijheid. Geen gescharrel van vreemde menschen over den vloer. Georgine, die ’k nog niet anders gezien had, dan als café-chan-tant-zangeres was hier in die ééne week zoo reusachtig veranderd, dat ’k haar haast niet herkende. Ze was weer net, zei ze, als in de eerste huwelijksmaanden met dien anderen man, ze voelde zich typisch burgerlijk huismoedertje, maakte alles zelf schoon, de kamer, de alkoof, de keuken en kóókte zelf. Juffrouw Doedelaar mocht niets doen. Die wou ze niet zien. Ze ging met haar om als met een vriendelijk-babbelgrage buurvrouw, maar an de keukenkast mocht zij niet komen. Ellek z’n eigen huishoue ...