280
godverdomme spele ... Mijn naam is Thomas ... Mijn vrouw heeft u de kamer verhuurd zonder mijn voorkennis”...
„Zoo-zoo. Zoo-zoo,” zeg ik met ingehouden woede.
„Ik wil de juffrouw niet beleedige, maar zülleke getrouwde mense als u, wil ik niet in mijn huis — en dus kort en bondig vóór van avond” ...
„Wie heeft ’r hier wat te kommandeere, jij of ik? ’k Heb de kamer gehuurd voor ’n maand, heb tien gulde vooruit gegeve en daarmee basta” ...
„Mijn vrouw heeft geen recht” ...
„ ... O gebruikt u zulke streekjes ?” ...
„Streekjes? Streekjes?... ’k Weet niet of de man van de juffrouw”...
„Als je nog een woord zeg,” adviseer ik, „smijt ik je van de trappen, versta je !” ...
„Hou je kalm Alf, hou je kalm,” smeekt Georgine.
„Ik ben niet degeen, meneer, die met grofheden begonnen is,” zegt Thomas verstandig: „ik zeg u alleen de kamer op en uw tien gulden kunt u terug krijgen na aftrek van de kosten van gister en vandaag. Da’s nèt en fatsoenlijk, niet waar? Maar de koffers moeten voor zés van de kamer.”
„Zoo ? Nou daar denk ik niet an. Mijn vrouw en ik hebben gehuurd en we blijven. We hebben eerlijk aan uw vrouw gezegd hoe de verhouding was.”
„Nee mijnheer. * Dat heb u niet en al had u het, ik wil zoo een schandelijke verhouding niet onder mijn dak.”
„Daar zal ’k toch geen notitie van nemen, waarde vriend. Als u denkt da’k uw kwajongen ben, dan bedriegt u zich,” zeg ik.
De eerste woede is gaan liggen. Kalm, vriendelijk, sarrend begin ik hem te antwoorden.
„Geweld is niet in uw belang,” zegt hij nu driftiger.
„Och goeie man dat zou ’k je heelemaal niet anraaien. Je ben hier ploertig komen binnenvallen en denkt m’n vrouw en mij af te blaffen, en dat lukt je niet.”
„Dat zullen we eens zien. Vóór zés üür heb ik gezegd.”
„Jij kunt mij de bout haggelen,,, zeg ik rustig.
Dit schoone argot schijnt hij niet te begrijpen.
„ ... ’k Zal gotbeterme van me huis ’n rendez-vous make!” „Mag ik u beleefd verzoeken op te rukken ?”, inviteer ik, glimlachend.