Gezellige verjaarspartij.
Een paar dagen later aten we, liever: dineerden we, bij Karel. Runderlapjes, gestoofde rooie kool, blommige aardappelen, rijst met kaneel. Zijn kostjuffrouw, erg zindelijk, juffrouw vanfrissche gezetheid, glad van zeep-properheid, met glimmende haarwei-landjes, sneeuwslootje daartusschen en een bloedkoralen halsketting, vertelde toevallig dat ze een voorkamer met balkon leeg had staan. Ze had wel geen twéépersoons bed, maar ze kon er voor zórgen en dan vond Karel het goed dat een ledikantje voor Kaatje in zijn kamer kwam te staan. Karel vertelde haar even „apart” dat we niet getrouwd waren, loog haar voor — wat hij me later zei — dat het kind van óns was. Ze had niet de minste bezwaren. Alle geld was haar goed, zei ze. Ik huurde, betaalde tien gulden vooruit en we spraken af dat Georgine den volgenden dag komen zou. Toen ze de deur uit was, maakte ik me boos op Karel. Waarom hij van het kind gelogen had ? Maar Dirk kwam oploopen, druk, rood van ’t trappenklimmen.
„Wat ’n tref! Ik mot jullie juist allemaal hebbe! Guus is jarig — jullie kommen van avond, hè ?”
’k Had ’r niet veel trek in. Georgine en ik waren in geen vier weken ergens geweest en nu weer dat geruzemoes, die leege pretmakerij. Maar hij hield aan. Of ’t aardig was? — vriendschappelijk wou-ie heelemaal niet zeggen —- om me zoo terug te trekken, nou ik met Georgine was. Ik dee net alsof ’k ze vroeger nóodig had. Al was je getrouwd, hoefde je je vrinden toch niet als oud vuil te laten leggen. En dan zei Karel ook