188
„Of ’k van je höü ? .. . ’k Heb nog nooit zóo van iemand gehouen.” „En als je ooit van een ander méér gaat houen... zul j’t dan eerlijk zeggen... nooit iets in stilte, iets onoprechts doen ?” „Hè-jakkes, wat ’n onwijze praat! Ben jij dan soms van plan me de bons te geve, als j’op ’n ander verliefd raakt ?” .. .
Maar dan pakte ’k haar in m’n armen, bleven de monden op elkaar en als ze spreken wou zoende ’k de woorden weg.
Tegen middernacht stonden we op, kleedden ons aan, gingen uit. Het was ’n strak-koude, heldere Novembernacht. De Amstel rustte op gouden zuilen, ’n Enkele gele lantaarn van ’n vèrlaat jolletje twinkte in de duisternis.
„Pas op, laat me arm los,” zei ze plots.
„Waarvoor?” vroeg ik verrast.
„’k Geloof dat — daar — god ja — dat was ’n kennis van me man. — Hé ! — ’k Heb ’r hartkloppingen van ... Waarom laat je me ook niet gauwer los ? — Kijkt-ie om ?”
„Jawel... Wat kan jou dat schelen?”
„Nou. Da’s ook ’n vraag van je... Als me schoonmoeder ’t hoort...
Wat stóm ook om hier gearmd te loopen ... Hè !... ’k Ben ’r
wee van ge worde.”
„Wordt ’t nu geen tijd, kind, om ’n end te maken an die angsten. Denk je da’k je arm wil loslaten als ’r iemand ankomt ? Nog voor je eigen man niet, niet voor den duvel en z’n moer!”
„Jij heb makkelijk praten .. . Jij ben niet getrouwd” ...
„Zoo. Dat zal ’k je dan is toonen. Ik wil dat je heelemaal bij me komt inwonen; jij met ’t kind.”
„Nee, Alf. Dat gaat niet. Dat zou iedereen ’n klap in ’t gezicht...” „Sla jij maar. Ik zal de klappen wel op vangen.”
„Nee, dat gaat niet. Zoolang ’k getrouwd ben, gaat dat niet.” „Waarom gaat dat niet” ...
„Nee dat durf ik niet... En al jouw buren, die weten datje niet getrouwd ben en ’t kind dat zoo’n leven maakt, terwijl jij zit te schrijve en als de artieste me noodig hebben — wellek adres moet ’k dan opgeve ? — en ’t schandaal voor jouw deur als me man is mocht overkomen óf van z’n femilie hier in de stad — en zoo’n vieze boel bij jou, hahaha! Mot ik koke op dat eene stel en in je twee pannetjes ? En je afgeklove messe en je beschimmelde laarze in ’t gootsteen-kastje en je kom waarin Scherp zich wascht en waarin je de borden schoonmaakt en dat vuile hemd waarmee je afdroogt! Hahaha! Nee, inwone dat doe ik