Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



184

„Als je maar niet boos op me ben” ...

„Boos? Waarom?”

„Ben ’k dan geen sléchte vrouw?”

„Als je van me houdt ben je geen slechte vrouw meer, haal ik jou naar boven, jij mij.”

„Ik jou?”

„Jij mij.”

„Jij heb toch niks op je gewete ?”

„ Jaren lang... toen ’k jonger was, minder nadacht over de dingen was ’k ’n bordeellooper, kind... lei ’k m’n geld neer, net als andere manne ... Ze doen ’t allemaal, of ze doen érger... of ze scharrelen met dienstmeissies ... of ze nemen ’n mentenee” ...

„Nou, dat vin ’k zoo erreg niet, zoolang je ongetrouwd ben. Jullie hebbe toch ook je behoefte.”

„Als ’r voor ’n vrouw schande is, is er ook schande voor ons. Over wa’k toen gestoeid heb met vrouwen en meisjes, die me wel mochten en die ik wel mocht hè’k geen spijt. Dat was jong bloed, gaf geen voordeel, geen verdriet. Maar toen ’k ouwer werd, ouwer in me gezicht door ’t werken, ’t studeeren en dan ’s avonds idee kreeg om wat te gaan doen en dan liep éérst na die kast, met voorzichtig uitkijken of ’r niemand in de buurt was en dan anbellen en achter ’t loketje de stem van de gouvernante — zoo noemen ze zoo’n mensch — en dan binnenkommen in ’n gang met zoete lucht en doorloopen naar ’t salon en dan uitzoeken een van die vrouwen, die allemaal naar je kijken, allemaal lachen en dan na ’n poosje gevraag of je geen flesch geeft. — O, mijn God, wat was dat ’n tijd! — en dan je kunstmatig lachen en gewild-luidruchtig spreken en den verzwabberde uithangen en dan eindelijk vragen of ’r geen andere dames zijn, omdat je er geen naar je keus kan vinden, omdat je trek weg is en je voor geen goud wat zou kunnen doen en dan opstaan en weggaan en nagekeken en wat lachjes en dan weer buiten op de donkere gracht je gevoel van misselijke eenzaamheid. Ik heb zoo’n meelij met de meeste mannen, omda’k ’r zelf zoo een geweest ben. En als je dan buiten stond, dan dachtje: wat nou? Zal ’k naar Mast gaan of naar ’n tjingeltangel of zal ’k gaan naar die of die meid waar ’k wel is meer kom. Maar dan dacht je: nee in die hè’k nou geen trek die kén ik zoo, die zuigt altijd ’t bloed uit je vel en ’t ruikt zoo zuur op d’r kamer — nee. Wat dan? Dan liep je te soezen langs den nattigen waterkant

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.