Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



159

„Zie je, ik wou niet weten dat je hier bleef. Z’is in staat alles an me man te schrijven wat ze ziet.”

„Steekt ’r dan kwaad in?” vraag ik met verwondering, bang voor geniepigheden.

„Nee. Maar met dat mensclr mot je zoo voorzichtig zijn Juffrouw Bok!”

„Joe!”

.... „Ze is goed voor ’t kind .... Je ziet wel dat de kinderen van d’r houen.... Ze noemen d’r moeder.... Maar as ’t dat niet was, as ’t dat niet was.... ’k Had moeite om d’r niet ’n bord naar d’r kop te smijten. Zoo iets maakt me zóo zenuwachtig, hè! ’k Zou wel kunnen huilen!”

Juffrouw Bok dient een schotel met biefstuk op, vastgeklemd tusschen twee vuile doeken. Peinzend-glimlachend, met ’t onsterfelijk lachje op ’t grutjesgezicht, let ze op dat de saus niet over den rand plast. Dan blijft ze staan met in elke hand een vuilen doek, op de hoogte van ’n uitwippende balein en zegt: „Ze was zeker weer niet weg te krijgen?” — „Nee,” zegt Georgine — „Ja, ik had ’t wel in de spieze. Zoo’n labberkakkig mensch.... zoo’n fijne Roomsche Jezewiet... al die Roomse benne eender  dat hangt as ’n klit an mekaar .... net allemaal loopsche

hondjes achter ’n teefie” — „Die wou nou weten watte we eten. As je toch ’n beetje fatsoen in je lijf heb, ga je toch weg, as je ziet dat de mense wachten, niewaar? Nee, zij verdomt ’t.... As ’k maar iemand anders wist voor me kind.” — „Nou d’r benne mense genoeg,” insinueert Bok. — „Ja maar, goeie is moeie-lijk” — „Annetje, waar blijf-ie nou?” — „Ja moe, ’k schep op.” Met de vuile doeken in de handen, blijft juffrouw Bok wachten, vriendelijk-begaan meepraten tot Annetje komt met ’n schaal aardappelen zonder deksel en Paulientje met een groot bord met fijn gehakte andijvie. „Motte de pannekoeke ook meteen komme?” vraagt Annetje. — „Nee, wel?” zegt juffrouw Bok. — „Nee, die zalle we strakkies eten.” Eindelijk — wèl eindelijk gaat de deur toe. M’n eetlust is weg. De grutjesgeest van juffrouw Bok spookt om de tafel, ’k Ben vies van alles, vies van de borden, de glazen, de vorken, het eten. De zoete bloemkoollucht, die in ’t huis hing bij ’t binnenkomen, zit dik aan alles in deze kamer. Wat ’n ge-luklooze, dompige, vale burge rmansboel, wat ’n benauwende leef-lioek. Georgine schept op — Kaatje met het knietje tegen me an, bleek onder de hoog hangende lamp, kijkt met gulzige oogjes

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.