144
zoo verrekt lekker! — als ’k ’r an denk zou ’k zoo dadelijk wel willen! — waar was ik ook weer — o ja — als ik Druif tegenkom, die me inviteert, dan denk ik an de kouwe rollende thuis — we doen ’n hééle week met ’n kouwe rollende van drie pond — en ’k ga met ’m mee. Dan kan me niks bommen! En Jezis, jongens, als je ’n vijftig pop in je zak heb en swiet kan slaan! Da’s om bij te sterven zoo lollig! Met ’n bankie van veertig in ’n winkel kommen — en af laten houen.... En zoo verdomd netjes als ze je uitlaten.... En Guus die an je vraagt: hoe kom jij an die ruche .... of Betsy met d r zure smoel as 5k weer nieuwe tooneellaarzen heb .... of Marie, nee, zeg, die barstte van nijd toen ?k ’n rotonde had met bont gevoerd .... God, da’s zoo heerlijk, zoo echt, zoo pleizierig! Daar begrijpen jullie niks van! Daar moet je vrouw voor zijn !.... Maar als ik altijd hier was .... bij jullie .... zou ;k je huishouden doen .... Ik weet niet, ’t ziet 'r bij jullie zoo gezellig uit, al staat ’r niks moois.”
„Kom dan bij ons,” zei Moos : „We zouen’n heel ander mensch van je maken !”
„En me moeder? En me vier broertjes en zusjes?.... Die leven van mijn centen .... Ik zou dolgraag willen.... Jullie bent niet zulke smeerlappen .... Jullie praat heel anders, al pest jij me ook, krèng!”
„Kom dikwTijls hier,” lachte ik.
„Graag,” zei ze opgewekt,
„En 's avonds zal ’k je af halen,” zei Moos.
„Geef me nou maar ’n zoen, dichter. Da’s nou mijn dichter, krèng!”
Ik lachte om de grappige verloving, om de twee kinderen op de klassieke sofa, vooral om Scherp, die er niet smakelijk uitzag met z’n baard van ’n dag of veertien.
„Zul je me alles voorlezen, Moos?”
„Alles.”
„Zul je me trouw zijn en niet naar andere vrouwen kijken? Op je woord van eer?”
„Op mijn woord van eer. En jij ?”
„Op me woord van waarachtig.”
„Mevrouw, mijnheer, geluk gewenscht Amo, Amas, Amat,
Amamus, Amatis, Amant,” lachte ik.
„Daar meen jij niks van kreng! Jij heb altijd een hekel an me gehad.”