139
lief!.... Ik weet precies hoe ze leggen, hoor.... Als jij je mond houdt, vertrouw ik je heelemaal niet.... Wie speelt Laërtes, Treesje-lief ?”
„Dat gaat je niet an!”
„Wie was die fijne diamantsmaus met wie ik je laatst heb gezien bij Carré ?’’
„Dat zijn mijn zaken. Hoe gaat ’t met je liéve Georgine en d’r kinderen?”
„Dank-je. Uitstekend.”
„Gemakkelijk, hè, als de man op reis is?”
„Dat vin ’k juist zoo gezellig.”
„Die zit midden in de jonge meiden en gaat ’t met ’n getrouwde vrouw anleggen!”
„Wat doe je al niet als de jonge meiden van rechts naar links dwijlen.”
„Dat lieg je?”
„Wat lieg ik?”
„Ik dwijl niet van links naar rechts.”
„Heb ik jouw naam genoemd, Ophelia?”
„Krijg voor mijn part” ....
Haar vriéndelijke verwensching hoorde ik niet. Scherp sloeg de huisdeur dicht, kwam de keuken binnen met ’n hoop pakjes, ’k Was net klaar.
Trees zat voor het tuinraam, bleekjes, spijtig. Haar frisch bloemenhoedje had ze nog op ’t hoofd. Ze was wel mooi met haar groote, zwarte oogen en het bleek, effen-belijnd gezicht, al was ’t wat ouwelijk voor achttien.
„Goeien morgen, lieve Trees.”
„Verrek maar!”
„Hebben jullie nou al ruzie,” vroeg Scherp, lachend.
„Grooter pestkop mot ’r nog geboren worden! Die heeft al die tijd niks anders gedaan dan hatelijkheden zeggen.”
„Nou — ik vraag je vergiffenis, lieve, liéve Trees. Is dat ’n goeie manier om op ’t tooneel te knielen?”
„Tóch ben je ’n pestkop! ’k Heb je nog nooit aardig gezien/’ „Laat Scherp ’t dan maar is afzoenen.”
„Zoo familiaar zijn we niet met elkaar.”
„O.”
Ik hielp dekken, ging zelf op de pof — Scherp kenden ze zoo niet in de buurt — een flesch bessenwijn van veertig cent halen