132
„Denk je da’k me jood voel zooals jij ? Al is me vader honderdmaal parnes, al was ik duizendmaal besnêjen, dan ben ’k ’t nóg niet! Daar snap jij de ballen van! Ik verdom ’t! Ik wil geen jood zijn. ’k Heb genoeg van jullie zwijnderij, van jullie geknoei! Jij ben ’n jood, jij, jij, jij.... jij met je honderd pop om je eigen kind te versjaggeren ! Dat wil hier de les lezen! Meneer heeft z’n kind voor geld verpatst! Denk je da’k in jouw schaduw wil staan, smaus! En als je nog ééns zoo lief lacht, gooi ’k je wat in je smoel! Je heb met geen gek te doen, hoor jij ?”....
„Nee, dat weet ik wel. Hou je toch kalm. Ben ik zoo opgewonden ? Is mijnheer Spier zoo opgewonden ? Je moet nog ’n
boel leeren voor je zoo ben als mijnheer Spier. Is 't niet onzinnig van ’m, mijnheer, om te beweren dat-ie geen jood is.... Zeg ü dat nou is as Chris” ....
„Spier heeft niks te zeggen.... Ik zeg je da’k geen jood ben, geen jood wil wezen. In twéé woorden van de Bergrede staat meer, dan in heel jullie gekwijl! Maar jij ben te stom om te begrijpen — al ben je nog zoo’n brani op de beurs — dat ’t uit is met de kerken, uit met de synagogen, uit met de heele oud-roestwinkel van vormen en vormenleugens! Stik in je doodshemd! Jij liegt in jouw kerk zoo hard als op je kantoor. Joden-god mot ’n stuip krijgen als*ie jou op je duur betaalde kerkplaats ziet met je vader en me wijze tante Roosje! Smeerlappen! Jodentuig ! Blijven jullie maar lurken an je tradities! ’t Duurt zoo
lang niet meer, godzalige Tobias, Salomon Kaan!”
„Scherp wor ’n beetje kalm,” vermaande ik op mijn lippen bijtend.
„Hoor je dat mijnheer ’t óók zegt ?”
„Hij en jij is wat anders. Nou kun je thuis zeggen, da’k geen jood ben.”
„Goed dan. Geen jood. Hihihi! Geen jood.... ’k Heb geen baantje, hier, mijnheer Spier. Als ’k ’t niet dee voor mijn oom, dan verzeker ik u, dat ik me heelemaal niet met hem bemoeide. Het spijt me voor ü, dat zulke scènes... Zou ü zoo beleefd wTillen zijn eens aan te komen bij oom ?”
„Nee. Dat doe ik niet,” zei ik ruw.
„Ziet u — oom zou zoo graag” ....
„Nee. Daar dank ik voor,” herhaalde ik beslist.
„Als ü als bemiddelaar”....
„Nee, mijnheer. Ik sta in mijn sympathie aan den kant van