10
„Wel, volgens jou leef je zoo spot goedkoop en je verrekt van de beertjes.”
„Dat begrijp ik zelf ook niet. Pas op voor’t spatten van’t vet!”
De biefstuk komt in ’t kokend vet. Dadelijk ’n lekkere lucht, die prikkelt na het bitteren.
Karel houdt de ommeletpan bij den steel. Anders glibbert ze van het verroest gasstel, ’t Is me minstens ’n dozijnmaal gebeurd en ’t geeft ’n zwijnige morsboel. Terwijl prik ik. Wanneer je biefstuk niet prikt, als ze an ’t bakken is, krijg je leere-lappen. Moeder heeft me dat geschreven met méérdere moederlijke wenken. Ik heb ’t druk. De rijst begint benauwd te ruiken. Als ik ze gauw op ’n schotel doe, zit er ’n dikke, bruine laag in ’t pannetje, die veel op bedorven schoensmeer gelijkt.
„Maak jij de pan even schoon onder de waterleiding”, zeg ik. Karel legt z’n manchetten op de keukentafel, begint met ’n mes de taaie schoensmeer van het email te schrappen. Ik keer de biefstuk, ’t Scheelt weinig of de ommeletpan duikelt. Het vet plast over den rand, geeft 5n belabberden stank als het in het
vuur valt. Dan houdt Karel den steel weer vast, doe ik de
erwtjes in het nog aangebakken rijstpannetje, dat op den bodem een log, zwart spinweb van niet los te bikken vuilhedens heeft en wéér met overleg aan ’t prikken.
„Nou zal ik even klaar zetten. Pas op de biefstuk,” zeg ik
ijverig.
Tafellakens zijn er niet meer. De waschvrouw heeft een wascli van vier, vijf weken, die ze al drie weken in haar bezit houdt, omdat ze nog geld van zeven vorige weken krijgt. Kranten zijn veel geschikter. Als je morst komt het er niet op aan en je kunt eiken dag schoone nemen. Netjes leg ik een Telegraaf naast twee Nieuws van den Dag’s, zet de kaasstolp in het midden. Rechts, de ééne lepel die over is — de andere steekt in de rijst —, links het busje sardines. Op zij de broodbak. Dan voor ieder twéé borden, een vork en een mes, waarvan de heften door een jongen hond, dien ik veertien dagen hield, zijn afgekloven. Bij Ka-rel’s bord een in tweeën gespleten glazen peper-en-zout-bakje. Bij het mijne de keulsche pot met boter. Als de rijst en de erwtjes èn de biefstuk nu nog slordig daartusschendoor staan, krijg je eetlust zóo gezellig en comfortable als de tafel eruitziet.
„Is ’r geen bier?” vraagt Karel.
„Kijk maar ’s in ’t kastje onder den gootsteen.”