102
kroeskop en ik plakken. De portier draait een van de gasarmen af In halflicht blijven we kletsen. Georgine wordt slaperig. Haar knie voel ik niet meer. Als ik dichterbij schuif, trekt zij weg, doet stug. Ik begin te begrijpen. Ze doet zoo lief, zoo aanhalig als Lisy er bij is, om te toonen dat ik van haar ben. Daar hebbie ’t! Strakkies was ’t Alf voor, Alf na. Nou zegt ze — „Spier, schenk me nog is ’n half glaassie in.” Piet vertelt van andere acteurs, van dingen die daar en daar gebeurd zijn, van een zangeres die tusschen de coulissen van n dood kind beviel. De joden kroeskop komt los over ’t socialisme, zegt dat ’t krankzinnigheid van die lui is, dat je je toch niet wil uitkleejen voor je naar bed gaat voor vreemde mense —, ik ben stom genoeg om den man tegen te spreken en we krijgen heusch ruzie ....
„Je mot niet meespreken van dingen, waarvan je niks weet, mijnheer!”
„Watte? Da’s nog de vraag of ik ’r niks van weet! Wie wil nou zoo gek zijn om z’n boeltje af te staan ? Als ik hard sappel”.... „Je weet van socialisme net zooveel als dat glas!”
„Ik zeg dat de werklui d’r geld in de kroeg verzuipen!”
„Dat doe jij toch ook? Je heb hier meer zitten drinken dan een werkman in ’n heele week.”
„Als u grof wordt” ....
„?k Zeg je de waarheid, man.”
„Ik wil geen ruzie maken op den laten nacht. U kunt zeker niet tegen ’n glaassie”....
„Ach man, stik!”
„Ik zal de wijste zijn.”
„Lui nou niet,” zegt Piet: „wat ’n onzin om ruzie te krijgen over de sosialen. Ik wil wel weten da’k graag sosiaalder wil worden met n hoop centen, hahaha!”
„Ik ook,” lacht Georgine.
De kroeskop vertelt nog ’n mop, Piet rakelt grappen op, maar de aardigheid is er af. Ik ben stil geworden. De zaal met haar halfduister is ongezellig. Georgine praat weinig, neemt geen notitie van me, lacht om den kroeskop en om Piet.
„Zullen we naar bed gaan?”
„Wel te rusten,” zegt de kroeskop.
In de kouwe gang krijgen we blakers en kaarsen. De portier loopt vooruit de trap op. Op het eerste portaal slaat nachtklam-heid me tegen.