100
krijge. D’r was niks an te doen. ’k Most opstaan. Zulleke dingen gebeuren dikkels.”
„Op de reis gebeurt je ook wat! Ik kan je staaltjes ver-telle!”
„Ken je die mop van die officier en die boeremeid ?”....
„Geen gemeene moppen waar dames bij zijn!”
„Ik zit tusschen Georgine en Lisy aan de groote tafel. Lisy babbelt en Georgine’s knie rust tegen de mijne. Dat en de ouwe klare maken me wonderlijk opgewekt. Ik doe héelemaal mee, ben luidruchtig, druk, vertel rotte moppen en zoek ruzie met den kroeskop, d. w. z. — ik zeg ’m nonsens-dingen, die hij niet begrijpt.
„Die mop .... Die vin je al bij Aristoteles!”
„Bij wie?”
„Bij Aristoteles. Ken u Aristoteles niet? Die had vroeger ’n zaakje in pepermunt en boterbiesjes op ’t hoekje van de groen-tenmarkt. Heb-u niet gelezen z’n Vrouw met de zeven corsetten. Nee? 5n Prachtig werk. Voor vijf cent kun je ’t huren in elke apotheek.”
„Merk je nou niet dat meneer je verneukt?”
„Pardon, mijnheer!.... Heb u wel is gehoord van de formule voor phosphorbereiding?.... Nee in alle ernst?”
„Waar wil U naar toe, hèhèhè!”
„Nooit van gehoord? Dan moet u nooit phosphorlucifers gebruiken. Je zou ’t kunnen treffen je sigaar op te steken aan de " botjes van je grootpa. Was uw grootpa ook in den handel?” Georgine trapt op m’n voet. De reiziger lacht flauwtjes. Ik flap er den reddeloozen onzin zoo serieus uit, dat-ie niet kwaad kan worden.
„’k Heb nooit ’n grootpa gehad,” lacht-ie met ’n lach van-wat-zeggie-van-me-goeie-mop.
„Da’s niet vleiend voor uw grootma.”
„Hèhèhè!”
„Heeft u niet ’n wijsgeer of ’n dichter in uw familie ?” :
„Voor zoover ik weet niet.”
„Hé, dat verwondert me. Mag ik vragen waarin u handelt?” „Schoenmakersgarnituren.”
„U moet zien de klandizie van Huijsmans en Ibsen te krijgen. Verkoop u veters voor rijglaarzen? ’n Mooi vak niet? Wie verslijten meer schoenen, wij of onze antipoden?”
„Als u mijn wil oetzen, mot u vroeger opstaan.”