geruimd was. Als blijk hunner onderdanigheid moesten de Israëlieten den koning jaarlijks een geschenk aanbieden. Toen Ehud zich te dien einde aan het hoofd van een gezantschap naar het paleis begaf, verborg hij een scherp zwaard onder zijn kleed aan zijne rechterzijde. De omstandigheid, dat hij linksch was, kwam hem hierbij goed te stade. Nadat het geschenk overhandigd was, ging hij met de zijnen heen, doch keerde weder geheel alleen terug en verzocht den koning om een geheim onderhoud. Dit werd hem toegestaan. Toen de dienaren op ’s konings bevel de zaal verlaten hadden, trok Ehud van onder zijn gewaad het zwaard te voorschijn, waarmede hij Eglon zoodanig trof, dat deze ontzield nederviel. Hij verliet hierop heimelijk het paleis en bevond zich reeds buiten het bereik der hovelingen, toen dezen den dood van hun vorst gewaar werden. IsraeFs stammen achtervolgden nu, door Ehud ten strijde geroepen, de Moabieten, wien zij door het bezetten van de veren der Jordaan den terugtocht naar hun land afsneden. Ongeveer 10,000 Moabieten sneuvelden, zoodat Israël zijne vrijheid herwonnen had. Omstreeks dienzelfden tijd werden de zuidelijke stammen door de Philistijnen verontrust. De wakkere Samgar, zoon van Anath, bood hun echter moedig weerstand en versloeg 600 hunner met een ossendrijversprikkel.
Na een tijd van rust kwamen de noordelijke stammen onder de macht van Jabin, koning van Chatsor. Gedurende 20 jaar moesten zij het juk eener zware en smadelijke overheersching torsen. Omstreeks dien tijd leefde er op het gebergte Ephraïm eene edele en heldhaftige vrouw, Debora, de gemalin van een zekeren Lapidoth. Door haar helderen blik werd zij beroemd onder haar volk, dat van alle kanten tot haar kwam, om haar wijzen raad in te roepen, piep bewogen met het lot van haar volk, spoorde zij Barak aan, om het uit de macht van Jabin te verlossen. Hij moest met een leger van 10,000 man uit de stammen Naphtali en Zêbulon ten strijde trekken tegen diens veldheer Sisera, die over eene talrijke legermacht en 900 ijzeren strijdwagens beschikte. Barak verklaarde zich alleen dan hiertoe bereid, indien Debora hem naar het oorlogsveld zou vergezellen. De moedige vrouw volgde hem. Bij den berg Tabor, in de nabijheid van den stroom Kison, troffen de beide legers elkaar. Opgewekt door Debora's bezielende taal, bleef het Israëlietische volk overwinnaar, terwijl de vijanden hun behoud in de vlucht zochten. Ook Sisera steeg van zijn strijdwagen af en vluchtte te voet. Eindelijk nam hij, vermoeid door de langdurige inspanning zijn intrek in het huis van Ja’el, de huisvrouw van den Kéniet Chéber. In de meening, onder haar dak eene veilige schuilplaats gevonden te hebben,