HOOFDSTUK XX.
Jakobs laatste levensjaren. — Jozefs dood.De zorgen en angsten, waarmede Jakob van zijne jeugd af tot aan zijn ouderdom geworsteld had, werden nog in den avond zijns levens vergoed door een onbeschrijfelijk geluk. Hij zag zich omringd door een talrijk kroost, leefde in de onmiddellijke nabijheid van zijn dierbaren Jozef, wiens naam dagelijks in roem en aanzien steeg en werd hooggeacht door den koning en de voornaamsten van Egypte. Toen hij zijn levenseinde voelde naderen, kon hij dan ook kalm en gerust van het aardrijk scheiden, te meer, daar
Jozef hem gezworen had, zijn lijk bij zijne vaderen te be
graven. Was Jozef hem dierbaar, ook diens beiden zonen droeg hij dezeltde liefde toe, beschouwde hen als zijn eigen kinderen en verzekerde hun dezelfde rechten. Bijna blind van den ouderdom, legde hij zijne handen zegenend op het hoofd zijner beide kleinkinderen, zijn rechter op het hoofd van den jongste en zijn linker op dat van den oudste en
bad, dat de engel, die hem uit elk ongeluk gered had,
ook deze jongelingen zegenen en tot stamvaders van een talrijk kroost maken zou. Jozef wilde de handen zijns vaders oplichten en de voornaamste of rechterhand op Menassé's hoofd en diens linkerhand op dat van Ephraim leggen, daar hij meende dat het eene vergissing was. Maar Jakob zeide, dit met opzet gedaan te hebben, daar van de twee stammen, uit hen geboren, de jongste den voorrang boven den oudsten zou genieten.
Kort voor zijn dood verzamelde Jsraëls derde aarsvader zijne zonen rondom zijne sponde en verkondigde onder schoone zegenspreuken het toekomstig lot van hunne nakomelingen, Jsraëls stammen. Nadat hij hun nogmaals op het hart gedrukt had, hem bij zijne beroemde voorzaten te begraven, stierf hij in den ouderdom van 147 jaar. Geheel Egypte