29
eene vriendelijke ontvangst. Ook Simon bracht hij weer bij hen. Eindelijk kwam Jozef te huis en sprak hen niet, gelijk den eersten keer, ruw en hard, maar vriendelijk en voorkomend toe. Vóór alles vroeg hij hen naar den welstand van hun vader en nam diens geschenken met liefde aan. Bijzonder minzaam was hij jegens Benjamin en werd zoo diep getroffen door het gevoel zijner broederlijke liefde, dat hij zich moest verwijderen, om zich niet door zijne vreugdetranen te verraden. Na zijne terugkomst plaatste hij hen volgens hun ouderdom aan tafel, waarover zij zeer verbaasd waren. Om zich van hunne eensgezindheid te overtuigen, gaf hij Benjamin een grooter deel der gerechten. Er heerschte onder den maaltijd eene vroolijke stemming en Jozej merkte tot zijn innig genoegen, dat nijd en afgunst geheel uit hun gemoed verdwenen waren.
HOOFDSTUK XIX.
Jozefs laatste proef.Nog door ééne proef wilde zich Jozef overtuigen van hunne gehechtheid aan Benjamin, alvorens hij zich bekend maakte. Hij gebood daartoe zijn dienaar, het geld bij het koren in de voederzakken der mannen te voegen en bovendien zijn zilveren beker in dien van Benjamin te leggen. Met het aanbreken van den dag gingen zij welgemoed heen. Nauwelijks hadden zij de stad verlaten, of zij werden op Jozefs bevel door een zijner dienaren achtervolgd, die hen spoedig inhaalde. Hij verweet hun grove ondankbaarheid, om zijn heer, wiens gastvrijheid zij genoten hadden, een zilveren beker te ontvreemden. Wat zouden zij op deze valsche beschuldiging antwoorden? Van hunne onschuld overtuigd, stonden zij hem toe, den beker bij hen te zoeken. Degene, bij wien hij gevonden werd, — zoo zeiden zij — zou gedood worden en de overigen den heer van Egypte dienstbaar zijn. Dit was te veel. «Slechts hij,” zeide de knecht, «bij wien het voorwerp gevonden wordt, zal de slaaf mijns meesters worden.” Hij begon met het onderzoek en vond eindelijk den beker in Benjamins korenzak. De broeders stonden als verstomd en scheurden in wanhoop hun kleeren. Men keerde onverwijld naar Jozef terug en allen boden zich als slaven aan. Jozef echter sprak: «Slechts hij, bij wien de beker gevonden is, zal mijn slaaf zijn, de overigen kunnen in vrede huiswaarts keeren!” Juda beproefde het nu, Benjamins onschuld te bewijzen en Jozefs medelijden op te wekken. Hij beschreef, wat zijn