24
geschrei van den ongelukkigen jongeling en zette zich rustig neer, om te eten. Juist kwam er een reisgezelschap Arabische kooplieden aan, dat met verschillende handelswaren naar Egypte trok, waarop men hem op Judas voorstel voor 20 zilverstukken aan deze kooplieden verkocht. Ruben was bij dien verkoop niet tegenwoordig en keerde na het vertrek zijner broeders tot den put terug, om. Jozef te bevrijden. Tot zijnen schrik was hij er echter uit verdwenen. Diep bedroefd kwam hij tot zijne broeders en vernam, wat er in zijne afwezigheid had plaats gevonden. Om hun afgrijselijke misdaad voor hun vader te verbergen, slachtten zij een bokje, doopten Jozefs lijfrok in het bloed en zonden hem dit kleedingstuk onder voorwendsel, het op den weg gevonden te hebben. Jakob herkende het onmiddellijk en riep, bij het zien der bloedvlekken in weemoed uit: »het is de rok van mijn 'zoon, hij is door een roofdier verscheurd.” Door dit ongeluk diep getroffen, hulde hij zich in rouwgewaad. Zijne familieleden spraken hem woorden van troost toe en zochten zijn leed te verzachten, maar hij was ontroostbaar. Hij zou treuren over het verlies van zijn veelbelovenden zeventienjarigen zoon, totdat de dood een einde zou maken aan zijne knagende smart.
HOOFDSTUK XVI.
Jozefs dienstbaarheid en gevangenschap.Jozef werd intusschen naar Egypte gevoerd en aldaar aan Potiphar, een van koning Pharao's hofbeambten, als slaaf verkocht. Evenals zijn vader bleef ook hij in het vreemde land en te midden zijner Heidensche omgeving braaf en godvruchtig. Hij diende zijn meester eerlijk en oprecht en de zegen Gods rustte op zijn werk. Potiphar, die spoedig bemerkte, welk voordeel hem deze Hebreeuwsche slaaf aanbracht, schonk hem zijn vol vertrouwen. Hij behandelde hem niet meer als een slaaf en gaf hem de vrije beschikking over al zijne huiselijke aangelegenheden. Desniettemin bleef Jozef nederig en bescheiden en maakte van dit vertrouwen geen misbruik. Door de valsche beschuldiging van Potiphars eerlooze vrouw, die hem op zekeren dag tot zonde poogde te verleiden, waaraan hij zich niet wilde schuldig maken, viel hij bij zijn heer in ongenade en werd, geheel onschuldig, door hem in de staatsgevangenis van Egypte gebracht.
De overtuiging zijner onschuld gaf hem troost en in vol