*9
al hare hoop gevestigd was, raadde zij hem aan, het ouderlijk huis te verlaten en zich naar haren broeder Laban te begeven, totdat de toorn zijns broeders gestild zou zijn. Om Izak niet te bedroeven, verzweeg zij voor hem hare eigenlijke bedoeling met fakobs vertrek, maar stelde hem voor, Jakob naar Charan te zenden, opdat hij daar met een lid harer familie in het huwelijk zou kunnen treden. Izak stemde daarin toe en zoo vertrok Jakob onder de zegeningen zijner beminde ouders van het oord, dat hem zoo lief en dierbaar was, naar een vreemd land.
HOOFDSTUK XIII.
Jakobs tocht naar en zijn verblijf te Charan.Ging Izaks leven rustig voorbij, dat van Jakob was eene aaneenschakeling van kommer en verdriet. De eene tegenspoed volgde als het ware de andere op. Evenwel bewaarde hij, te midden der bitterste ellende en grootste gevaren, een bewonderenswaardig vertrouwen op God, zoodat zijne geschiedenis tot een treffend levensbeeld kan dienen voor het volk, dat van hem afstamt en naar hem genoemd is.
Hij verliet het ouderlijk huis en trok door Kenaiin naar zijn nieuw vaderland. Tegen den avond kwam hij op eene stille en eenzame plaats, waar hij den nacht onder den blooten hemel moest doorbrengen. Vermoeid van den tocht legde hij zijn hoofd op een steen neder en had in den slaap den volgenden droom. Hij zag een ladder, die van den grond tot den hemel reikte en waarlangs engelen op en afklommen, terwijl de Hemelsche majesteit bovenaan rustte. Te midden van dit indrukwekkend droomgezicht vernam hij de Goddelijke stem, die hem verzekerde, dat het land, waarop hij thans rustte, het erfgoed zijner nakomelingschap zou worden. God zou hem niet verlaten en den zegen, reeds aan Abraham geschonken, zou Hij op hem en zijn kroost doen overgaan. Jakob ontwaakte, vol eerbied en ontzag voor de plaats dier Goddelijke verschijning en noemde haar Beth-El (huis Gods). Den steen, waarop hij gerust had, richtte hij op als gedenkzuil, plengde daar olie over en deed de gelofte, om, bij zijn behouden terugkomst, den Eeuwige het tiende zijner bezittingen te zullen wijden. Verkwikt door de rust en vol vertrouwen op de Voorzienigheid zette hij zijn tocht voort, trok de Jordaan over en kwam na vele dagreizen in de nabijheid van Charan.
Mon. Goacli. I, 2*