opdat daardoor de aarde na de voltrekking van de straf des zondvlocds weder op nieuw door menschen en dieren zou bevolkt worden.
HOOFDSTUK IV.
De Zondvloed.Langen tijd hield zich Noach bezig met de vervaardi-gi^fcder arke en de voorbereidingen, hem door God op-ge^igen, in de hoop, dat zijne ontaarde tijdgenooten daardoor nog tot inkeer zouden komen. Toen zij echter in hun misdaden bleven volharden, barstte de watervloed uit den hemel en den afgrond te gelijk los. Een ontzettende stortvloed van 40 dagen en 40 nachten herschiep de aarde weder in een onafzienbaren waterplas en vernielde al het levende en levenlooze. Gedurende 150 dagen stegen de wateren, zoodat zelfs de hoogste bergtoppen daaronder bedolven waren. Eindelijk gedacht God in Zijne barmhartigheid Noach en het levende en deed door een sterken wind de wateren zakken, zoodat de arke nederdaalde op een van Ararats bergtoppen. Steeds verminderde de vloed en Noach zond, om zich van den toestand der aarde te overtuigen, een raaf uit. Daar er nog geen droge plek op de aarde was, keerde de raaf dadelijk terug. Eenigen tijd daarna liet Noach eene duif uitvliegen, doch ook deze keerde spoedig terug. Na zeven dagen liet hij de duif wederom uitvliegen. Tegen den avond kwam zij met een afgeplukt olijfblad in haar bek terug, waardoor Noach bemerkte, dat het water reeds aanmerkelijk gevallen was. Hij wachtte nog zeven dagen en zond de duif ten derden male uit, Deze keerde niet weder terug, waarna Noach de bedekking der arke afnam en merkte, dat de aarde weder tot haren vroegeren, drogen toestand teruggekeerd was. Een vol jaar had hij met de zijnen in het schip doorgebUcht en gevoelde zich dubbel gelukkig, toen hij zich weder in de ruime natuur begeven mocht. Vol dankbaarheid voor de wonderbare redding, richtte hij een altaar op en vereerde God door een offerdienst. Deze nam dit bewijs van erkentelijkheid met liefde en welgevallen aan en sloot met hem een verbond voor alle komende geslachten. Hij beloofde, dat Hij nimmer meer de wereld door een zondvloed zou straffen, maar eischte daarvoor ook de vervulling van den eeuwigen plicht, om het menschen-leven te eeien en heilig te houden en voorts, om zich zelf te heiligen door een streng zedelijk leven en de onthouding