6o Analyse van twéé gemoedstoestanden.
Misère alles te missen van thuis, van overzij-thuis.
De grauw-lompige zee had geen nummers, geen
kozijnen, geen ramen, geen tulletjes, geen gordijnballen.
De fel-flonkrende zee had geen deurknoppen, geen frisch verfje van 93 en 95 en 97.
De zat-loddrende zee nam geen groentes, geen
vleesch, geen visch, geen brood an de deur.
De zwart-grommende zee stak ’s avonds geen lichten op achter neêre gordijnen, sil-hoeëtteerde geen schaduwen.
De zilver-kartlende zee hield geen bojen, geen San van 97 die ’r al zès jaar diende, geen handstoffertje, elke week 9n andre als 91 met z’n teruggaande qui-tanties.
De grijs-kolkende zee dronk niet zóó laat koffie,
noch Zondags ’n zoetje of ’n glaassie morellen.
En in plaats van den lintwurmigen lichtslier over de daken — as je bóven zat — de reep waar je aan gewend was, die nimmer je oogen pijn dee, noch je prettige kamers vól felle onthutsingen smeet, kreeg je *n duizeligheid van wolken, witte wolken, grijze wolken, purperen wolken, violette wolken, wolken zoo groot als verhuiskarren, zoo log als olifanten, wolken die relletjes schopten en uren lang naar dezelfde zij hobbelden.
Nee, ’t was niet dat.
Van af ’t geluk met ’t Brusselsch lootje, na ’t pof-feren en prikken, had ze op 82 gewoond, op 82 9r zitje gehad. In ’r hoofd zag ze de uitgebeten daklijn met de zolderramen, de hijschbalken, de branduitgan-