Analyse van twéé gemoedstoestanden. 59
opeenstapeling van synthetische gegevensnietklaar voor de hand, dat het gemoed — Gemoed II — der bewoonster van 82 een zacht-kalme reflex van het straatje geworden was, dat de overzij-horizon van ramen en deuren en vertjes en gordijntjes en glimmende deurknoppen en blauwe stoepranden, incluis de onnoozele slier Lucht, tot het gemoed der weduwe stond, als het kamertje van ’n blinde, met de voorwerpen in vasten stand tot z’n Duisternis? Gevoelt ge niet eenigszins dat ten Dage dat een dokter om diverse gezondheidsredenen dadelijke luchtverandering g e b o o d en de weduwe twee maanden op kamers aan Zee móest wonen, er eenige tegenstand en vijandlijke wrijving groeide tusschen de aangeduide gemoederen?
Twéé maanden, zestig héele dagen en avonden, keek de Zee door de ruiten naar Kee en de Weduwe. Ze golfde en brandde, sloeg ’r zwiepingen naar ’t kamertje. Ze lei te krinkelen in de zon en slurpte ’t avondrood* Ze suisde en schreeuwde en zong, zette r strot, zweeg in wieglende peinzing. Ze spiegelde de wolkgevaarten en rakette ’t vlammend zilver van den dag. Ze lanterfantte en dee als ’n canaille. Ze floot, snurkte, geeuwde, schraapte, roggelde. Ze knorde als ’n big en raasde als koolzuur dat ’t réservoir ontsist. En alleen dit laatste dee aan de bierbottelarij denken — de rest was het gemoed der weduwe eene ontnuchtering.
Want na de eerste dagen „Kee’s, wat is dat mooi!”, zat ze op ’r niéuw zitje te kniezen. D’r ongesteldheid bleef, belette te wandlen. Door ’t raam keek ze, zócht ze, zuchtte ze. Het was gruwelijk en ’n zeer diepe