Analyse van twéé gemoedstoestanden. 57
de overzij-gewoonten. Ze kende den vorm van deurknoppen en schellen, de gevels, de kozijnen, de gecementeerde scheu ren in den muur van n°. 97, de goot-mondingen, de rioolroosters. Bijna ’n kwart eeuw, treurend en niet-treurend, bij ongemakken en genezing, bij vreugdetjes en kranten-schokken had ze ’t voor zich gezien in ’r zitje, ’r lekker zitje achter de gordijnen. Ze wist wanneer 95 ’n kindje had gekregen, wanneer de broer van 93 gestorven, hoe dikwijls 91 quitanties liet teruggaan, hoeveel vleesch 99 nam. Ze kende de familie van 97 boven, de zondagsche hoeden van 95 boven, den doeshond van 93 boven — ze kénde alles.
En dan gingen de gesprekjes van tante en nicht bij elk gebeurtenisje, bij ieder overzij-accidentje.
„Tante — d’r staat ’n rijtuig voor 99 ....”
„Komt V ’n heer met ’n grijze demi uit, kind?”
„Ja tante.”
„En met grijzig haar?”
„Ja tante.”
„Dat is dan de bróér, die buiten woont en van z’n vrouw gescheiden is....”
Of:
„Kee — ’r mot op 97 boven’n zieke zijn —-’kheb
de meid met ’t kindje nog niet zien uitgaan ”
„Nou dan vergist u zich tante.”
„Néé, ik vergis me niet — ’t gordijn in ’t zijkamertje is nog neer.”
„’t Bed zal nog niet opgemaakt wezen, tante.”
„Néé, dan ben je in de war, Kee — ’t bed is altijd om tien uur opgemaakt....”