54 Analyse van twéé gemoedstoestanden.
En de stofvoeten die anders Zaterdagavond in de keuken in ’t sopje van Jan, Piet en Dirk, die ’r al in geweest waren, stapten, bleekten nu in de zee, de eeuwige zee, die spoelde en schrobde en boende, tam en stumprig-gedienstig als ’n dagmeisje van een-vijf-en-twintig dat vandaag is mag blijven éten.
En tusschen de groepen van kinders en menschen schoten de honden van ’t dorp, blaffend en piesend en jenkend, vechtend om ’n korst brood.
En de sereene Water-majesteit werd betoeterd door *n draaiorgel met onsterflijk lied van de Boeren, dat bést harmonieerde met ’t ouwe-wijfjes-gekinnebak der tandlooze branding.
Neen, aan ’t zee-gemoed heb je niet dat houvast, ’t Nuanceert tusschen kribbebijten, kniezen, achter-grachtjesgedoe, razen, tieren, bulderen, opperste schoonheid, inertste verveling, extase, soezeligheid, passie, keuteligheid, suprème kracht, lamme-handjes-beweeg, infernaal geweld en duffe indolentie. En zulk een gemoed — ik zeide Gemoed I — te analyseeren is bijna onmogelijk. Je geeft er de slappe uitinkjes van. Je stippelt onmachtig. Je praat ’r wat omheen en ’r naast — je vermijdt angstig en doodelijk voorzichtig de Ziel, de Sphinx-ziel die soms zoo leeg is als ’n varkensblaas, soms zoo satanisch van diepte dat je eigen ademgeluidje er heen zuigt als 9n veer naar 9n wervel-buldering.
Gemoed II behoorde der Weduwe Van Dalen. En met ’t nederschrijven dezes zoo hollandsch-eenvoudi-