Analyse van twéé gemoedstoestanden. 53
zeeën als burgerjuffrouwen met kouwe mopneuzen, zeeën zonder wolken, zonder horizon, zonder leven, zeeën als ’n wasch van keperen onderbroeken, paars-doorstopte kousen en gelige kinderluiers, op de bleek achter ’n dorpskerkhofje.
En 't water dier mest-mistzeeën drensde melk-bleekig met paarlemoeren vlokken van palingvet.
Door je neus traagde 't, als de muffe damp van ’n kelder met leege, zure bierfleschjes en ’n vergeten kliek gestampte pot.
Kribbig wandelend langs dat Majestueuze, dat Enorme, dat zoo vaal en strak-van-verveling was als de aankomst in ’n groote stad, vróég in den morgen, wen slaaprige luiken de winkels beleggen en grijs-vuile straten ’r leelijkheid puilen, kribbig voortsjokkend over ’t strand met z’n vergane hoepels, dooie zeesterren en drabbige roetlijnen, ging je in desperate balloorig-heid allerergste doen wat ’n levend Organisme kan geschieden: je slipte de dorpsherberg binnen en las uit pure zeezanekerigheid al de advertenties van geboorte en dood en kamers-te-huur en bakkers-gevraagd in het Nieuws van den Dag....
Nog heb ’k zeeën gezien, op lieve zomersche middagen, zeeën als ’n matinée in Artis, zeeën met snuif-badende dikke heeren en drijvende kwallen — ’t strand vol vertrapte toetjes, perenschillen, ouwe kranten, dienstmeisjes en kinderen met süikerballetjes-monden.
En uit hengselmanden werden boterhammen met leverworst en stroopkoeken èn klapbessen èn flesschen melk-en-water gegrabbeld.