MOORDGESt IUEDEA7.s
in stonden. En zoo eiken morgen, regelmatig. Precies het buitenleven. Dan, óngewasschen, hielp hij mee aan het huishouden. Hij had altijd iets te knutselen, te hameren, te poetsen. Was een riool verstopt dan stak hij het door met liefde. Klemde een deur: hij smeerde met liefde. Alles deed hij met liefde, huiselijk knutselmannetje dat plezier heeft in alles waarbij geprutst moet worden. Aan het vogelkooitje verdeed hij een half uur, aan de kippenren een half uur. Niets deed hem aangenamer aan dan wanneer een petroleumstel niet meer brandde, wanneer hij er aan te pas moest komen om een nieuwe pit in den brander te draaien.
Hij had zelfs een electrische schel aangelegd, zelf de tuinperkjes van tuinaarde voorzien, zelf een eierenrekje geknutseld. In alles was hij handig, prettig, gezellig, huiselijk. Hij poetste de ganglamp, hij maakte een nieuwen huissleutel, hij knipte receptenpuddinkjes uit Van Logliem’s ziel in Groene weekblad. In één woord hij was een engel en zou gewis een engel gebleven zijn, hadde niet de adder (let op!) der jaloezie aan Jeanne’s boezem geknaagd (let op!) en voor het eerst wolken (let op!) gedreven naar den huise-lijken haard. Zoo vreemd kan het gaan! Jacques was lid geworden van een kegelclub van fatsoenlijke lieden èn Jeanne had de onrechtvaardigheid gepleegd een pla-neetkundige te bezoeken. Ik zeg daarom onrechtvaardigheid omdat een eerzaam burger het Noodlot niet in verzoeking moet brengen, evenmin mag voor-uitloopen op s werelds gebeurtenissen. Wat komen móét, kómt. En de planeetkundigen kunnen daaraan evenmin iets veranderen.
Nu had de planeetkundige Jeanne gruwelijke dingen voorspeld, luidend aldus:
„Gij zijt net in uw kleeding, bezit fraaie manieren, „wordt toornig maar kunt andere lieden goeden raad