42 „DE HONDERDSTE
aangedaan in zijn armstoel terug-leunen. Zooals gezegd, mijn vriend, anderen sterven en zijn o n h e r-roepelijk dóód. Maar gij ... Hebt gij wel eens in détails overdacht, dat ge kwart-wege beroemd zijt, dat als de andere drie kwart blieven te komen^ gij aan die gindsche overzij.... Vondel... . Couperus .... Multatuli.. .!”
Lieve vriendin, als het mij veroorloofd werd het program op te stellen der eerbewijzingen in zake mijne litteraire nalatenschap, ik zou in de eerste plaats aan de meest-bedroefde mijner vrienden de zorgvuldige vernietiging opdragen der vele lieve dingen* die mij met zware inspiratie uit de pen „vloeiden” — reken eens aan, lieve vriendin, vandaag heb ik een C boven dit schetsboek gezet, vandaag ben ik hon-derdschetsig: o, het zweet breekt mij uit! — evenmin zou mijn eergevoel gekwetst zijn, zoo zélfs het Nieuws het berichtje mijns lichamelijken doods als onbelangrijk afwees. Want, lieve vriendin, mij gewerd dezer dagen de wetenschap dat het tegenwoordig allicht minder compromitant is als bot-boer of worstfabrikant-in-leven uit te stappen, dan als auteur, onverschillig klein, middelmoot of gróót.
Lieve vriendin, ik zeide u al van het gegaap mijner vele boeken, als ’k luierend of wijsgeerig notitie van hun knusse regelmaat nam. Mij drukte het gevoel dat een wijs wetgever eerder het schrijven van een boek dan het begaan van moordjes moest strafbaar stellen. Vermoorde menschen komen niet terug althans, en zulks kan met wiskunstige zekerheid worden bew^eerd, niet in denzelfden vorm waarin zij eenmaal deurwaarder, procureur, kapper waren. Boeken daarentegen blijven voorloopig. Hun „normale” leeftijd is van eeuwen. Zelfs als zij niet gelezen worden.