30 EMILIE CULP.
buigt en haar coupletten inzet. Dien avond bij het ophalen van het scherm al, stond Emilie Culp onbewegelijk tegenover den dirigent.
En gedurende haar geheele voordracht bleef zij houterig op hetzelfde plekje staan.
Zij liep niet heen en weer, maakte geen exit na slotcoupletten — het gordijn zakte, het gordijn werd gehaald en telkens had men de vreemde vertooning van dat stilstaand, onbewegelijk lichaam, verdwijnend en verschijnend, alsof de soubrette te onhandig was om zich over het tooneel te bewegen.
In de zaal waren menschen die het er over hadden dat een Hollandsche soubrette toch maar stijf is, anderen waren zelfs gepiqueerd. Als je betaalde had je recht op goede artisten en zulk een soubrette had Muller niet moeten engageeren. Het oudere publiek dat Emilie Culp evenwel dikwijls vlug en lenig had zien optreden, applaudisseerde druk, begrijpend dat er iets aan het handje was en ten slotte palmde ze toch iedereen in door haar levendige, intelligente voordracht.
Ik herinner mij haar laatste coupletten. Ze had driemaal achtereen voorgedragen, gaf op het dringend applaus een slotnummer met het refrein: „Zoo’n dikkert, zoo’n dikkert — daar heb je zoo’n stevige houvast a n!” . . . En bij haar smakelijk articuleeren èn haar armgebaren, die zeer reëel voorstelden hóé dik de dikkert wel moest zijn, begon het publiek zachtjes mee te zingen dat vroolijk, levenslustig refrein en opnieuw was er sterk applaus tot het gordijn voor de twééde maal zakte naar de voeten der onbeweeglijk staande jonge vrouw.
Dienzelfden avond hoorde ’k wat er „aan het handje” was. Een ziekte waaraan zij sinds eenigen tijd leed, maakte haar het loopen onmogelijk. Toch