„Iieb-ie ?m dan niet gczeid dat Tk vanavond zélf zou kommen betalen? Stommerik!”...
„Ja, dat zei ik, moe... En toen zei die,zeganje moeder da’k niks meer mee geef... Toen zei ik” ...
„Nou, hou maar je mond!” —, snauwde juffrouw Bik: ,,’k weet al genoeg”...
Ze blies wèer in het vuur dat lustiger van knette-ring werd, stond op, vulde den ketel, zette dien in het ronde gat, begon wat vaatwerk te wasschen. Ze huilde haast. Het werd tè erg, niet meer te dragen. God dee hard met arme menschen. Zoo was ’t nog nooit geweest, zoo-lang ze getrouwd was. Niks meer in huis, geen zout, geen aardappelen, geen crediet bij den bakker. Even zakte haar hoofd lusteloos weg tegen het beschot, stompte ze de warme hand tegen de oogen. Die stumpers van kinderen. Maar in-eens schokte ze vinnig recht.
Bóven ging een deur open, dicht.
Juffrouw Eekhout, dat druktemakend dier van twée-hoog, kwam de trap af. Daar had je ’r met d’r zoetsappig, valsch smoel.
„Dag juffrouw” ...
„Dag, juffrouw” ...
„Ik mot nog effen uit... Kijk me die slagersjongen nou is ’n gemeen stukkie klapstuk gebracht hebben!... Kijk me is wat ’n been!... Dat zal *k ’m nou is fijntjes terug brengen... Wat zeg u ? Heb ’k gelijk of niet?” ...
„Of u gelijk het,” knikte juffrouw Bik: ,,’tiserreg onvoordeelig... En wat ’n vèt... D’r blijft niks van over as je ’t braait” ...
„Nee, ’t is niet om te braaien... We eten hutspot. Daar is mijn man dol mee... Ja, ik laat me daar villen! Ik betaal ’r toch voor! Betaal ’k ’r voor,ja of nee ? Let u nou is op met wat ’n prachtig stukkie k terugkom.... O je mot zoo op je tellen passen