20 DE PANG.
„Steek ’m buiten ’t raam as-die springt!”
„Sam, hou je oogen op zij!” ....
De stemmen warden dooreen en de twaalf oogleden knipperden thans zóó wild bij elke fleschbeweging, alsof 'n geheimzinnige onbekende de stormmaat sloeg. Tante Rebecca was naar den uitersten kamerhoek bij de kast uitgeweken, tante Door, bij ’t raam, speelde schuilei achter ’t hanggordijn, Serre lach-giegelde om de vreeselijke ver-schteering 1) — alleen de mannen bleven stoelvast, doch knipperden bij eiken onnoozelen schamp-lach der in ’t licht poeze-lig-glanzende, grinnekende flesch.
„Ga nou toch in de gang!”, soebatte tante Rebecca:
t geeft ’n slag en ’t spuit zoo vreeselijk.”
„Stil dan!” riep Sam.
Netjes beitelde-die de touwtjes door, keek trillend-knipperend naar de kurk, die ’r nou wel uitbarsten most.
„Nou krijg je de pang!” zei oom Bennie benard.
„Jozef, kom van de flesch weg!”, snerpte tante Rebecca.
„Bennie, ga achteruit! — Mot je ’n scherf in je ooge krijge, mot je spotte met je gezondheid!”
„Suscht!”
„Doe ’t buiten ’t raam! Hou ’m buiten *t raam!” ....
Zachtjes bewreven Sam’s duimen de kurk, verle-gen-slap duwend.
En heel pafjes, kwallend als ’n slak die onraad speurt, rees de kurk uit het vocht ter wereld.
Tante Rebecca hield de vingertoppen in de behaarde ooren — tante Door plakte de handvlakken vóór d’r lellen en de oogen potdicht — Serre bukte voor alle zekerheid uit ’t raam.
1
) Verstoring.