In de kamer zaten ze met d’r zessen.
En zoowat gelijk knipperden de twaalf oogleden.
U begrijpt de verhouding van 6 tot 12.
De oogleden knipperden, knipperden als nerveuze kuiljes, trilden als glaspluizen bij Noord-Oosten wind, bibberden krampachtig, leien zich een wijle smachtend te ruste, be-cancaneerden opnieuw de vleesche-lijke verschrikking die wij ook wel verschrikking des vleezen zouden kunnen heeten,
Tante Rebecca hield hare oogjens gesloten in het papprig geheuvel der bleek-bolle wangen. Ze kneep ze met kracht, nauwlijks een kier latend waardoor het licht naar binnen mocht sluipen. Ze lei verscholen in den ouwen leunstoel, de vingers in het versleten trijp gewroet. Ze kneep den stoel en kneep hare oogen. Ze kneep ook haar lippen soliede tezaam, dat de velrimpels om den mond strakten, allemaal scherpe sneedjes die naar den neus zigzagden en het wangenpap leken te doorstriemen.
Tante Door, achter den leunstoel, keek alsof ze ver in de zee ’n geelvlammende zon zag ondergaan en het bijten der lichtstralen niet kon verdragen. Heel haar spichtig ouw-vrouwe-snuitje liep te hoop om den mageren neus. D’r oogen liepen naar den