Gelukkig, ze was naar bed gegaan.
Voorzichtig sloop ik door de gang, luisterde aan de kamerdeur, geen geluid, luisterde aan de keukendeur, geen geluid.
Goed zoo. Alles in orde.
Héél, heel voorzichtig draaide ik den deurknop om — en — en — o vrienden — dat gezicht, dat afschuwelijk gezicht — het is me bij gebleven j aren, jarenlang — nu nóg.
Op den keukenstoel lag mijn vrouwr — het hoofd op de tafel — bewusteloos.
Voor haar, vlak bij haar hoofd, lag een bloedrig papier met veeren, staartpennen, twee afgehakte pooten, op zij een half-kaal geplukte kippekopmet nog énkele gouden veertjes en een krop met gestold bloed.
Ik beefde terug naar de deur.
De nieuwe kip vloog uit mijn hand, fladderde door de keuken, wat mij het angstzweet deed uitbreken en het haar rijzen als werd het gezwiept door een ijswind.
Mijn vrouw scheen opgestaan te zijn — had in den vuilnisbak de overblijfselen gevonden die ik in een krant gewikkeld had en zoo weggeworpen.
Ik droeg haar naar de voorkamer — verzorgde haar — deed al het mogelijke.....
Een paar dagen later stierf ze, zonder één woord gesproken te hebben”......
Bertus zweeg. Wij luisterden verschrikt na.