76 VEGETARISCHE DROOM.
reuzen-haard, netjes gepotlood, gepoetst, gewreven. Er was een aanrechtbank met pullen, vorken, messen, jampotten, olie en azijnstellen. Er glansden flesschen, vaten .... Maar glanzen dee alles. De heele keuken glom, waar je rondkeek. De koperen braadpannen grinnikten met bol-gespannen grokkoonen, de ovensleeën schaterden zoo scharlaken als verschgekookte bieten, de schotels glimmerden vettig als burgerjuffrouwen in de groene zeep — boven, benejen, op alle planken, in alle kasten, over de kastrandjes heen, achter de kastruitjes, krinkelde, krielde, spetterde, vlamde, lachte ’t geglans van koper, blik, zink, tin in den rustigen schijn der gasvlammen. Doch terwijl ik mij in deze helderheden vermeide, bijna gebiologeerd door zóóveel koper, klonk een vreemdsoortig geluid, ’t zacht gekir van ruischende zijde. Van een gekookte kreeft droop de mayonaise en zeer duidlijk vernam ik eene stem en weer eene en nog eene. Zeer benauwd en ontzet luisterde ik.
„Zie mij,” sprak de kreeft, starend met haar oogen die rood waren gelijk haar lichaam: „zie mij, gij duivel, die mij mitsgaders deze mayonaise veroberen zoudt, zoo gij het vermocht” ....
Voorwaar ik werd rood, daar inderdaad mijne eerste gedachte in verband tot mijn mond was. Ik houd van kreeft. Maar geen tijd wierd mij gegeven eenige gedachte te formuleeren. Links, rechts bewogen pannen, kraakten, piepten, kwekkerden stemmen. Het werd een orkaan van verwijtingen.
„Richt u tot mij, vriendinne kreeft,” zei een garnaal sprekend namens velen uit een schotel: „dit Dier aan uwe overzijde met zijn sterke tanden, zijn stevige kaken, zijn gulzige oogen, heeft geen gevoel voor uw leed noch voor het mijne. Waar op deze schepping vindt gij wreeder Beest dan het ondier dat ons hier toebereid heeft, dat ons lévend in kokend water werpt,