HERR DOCTOR FALKLAND. 91
Dat hèlpt.
’n Vrouw is eene voortreffelijke secretaris.
Alleen om die reden zou je trouwen. En ’n vrouw is véél geduldiger tegenover aankomende dichters, menschen-met-inteekenlijsten, opinie-vragers etc.
Wanneer dus je maatregelen goed genomen zijn, je desniettegenstaande er herhaaldelijk tóch invliegt, is het verschoonbaar en verklaarbaar, als je eenigs-zins brieschend van aangezicht tot aangezicht tegenover de stevige noodhulp-boerenmeid staat, die lessen en alles vergeet en je in ’t bijzijn van den bezoeker toeschreeuwt dat *r ’n heer is om je te spreken.
„Stommerik, * zeide ik: „je wéét dat ’k niet thuis ben. *
Zij fixeerde me bete, zweeg.
„Hoe heet-ie?*, snauwde ik.
„Weet ’k niet, meneer!*
„Vraag ’t dan!*
Ik hoorde haar naar de huisdeur sjokken, alsmede een brok gesprek.
„Hoe of u hiet?*
„Waas?*, vroeg de Duitscher.
„Uw naam!*, herhaalde de boerenmeid.
„Ach ja go!*, sprak de Duitscher. Er kwam eenig gefrommel en de meid klompte de gang terug, overreikte een kaartje: S. Pagel, Kleist-str. 16, Berlin W.
Bezoek uit Berlijn. Sakker, sakker, hoe groeide je reputatie, nou Duitsche kranten zoo ijverig je feuilletons overnamen.
„Ga na m’n vrouw boven,* zei ik milder: „waarschuw ’r en laat den meneer voor.*
Het huis werd bedrijvig. Deuren gingen open en toe — de trap kraakte. Mooi zoo: de secretaris kwam benee.
„D’r is ’n Duitscher uit Berlijn,* expliceerde ik zachtjes: „vraag wat-ie wil*____