animeer mijnheer nu niet... Ik wil niet meer hebben.’
Ze zei ’t met grooten nadruk. Maar hij glimlachte en mama kwam daadlijk weer los:
‘Wel heb je nu ooit...! Nee maar Corrie, wat kun je toch raar doen... Je maakt me gegeneerd... ’k weet werkelijk niet... Je maakt me verlegen... Wiè animeert mijnheer, malle meid...? O, ze heeft zoo’n hoofdje meneer...! Precies haar papa... In plaats van meneer te bedanken, ben je toch werkelijk onbeleefd! Wat is dat nu...? Is dat een manier om je dankbaar te toonen voor meneer z’n attenties... Ik ben er nu wèl dankbaar voor... Want, niewaar sedert de dood van mijn man kan ik geen extravagances maken... Versterking, versterking, zegt de dokter... Jawel, dokter, zeg ik: u hebt ’t maar voor ’t bestellen...! Die dokters denken dat elkeen biefstuk en wijn en eieren voor ’t smijten heeft... Dokter, zeg ik: ik ben al blij als ik mijn kind een varkenslapje kan geven... Is ’t waar of niet? Ik heb geen middelen om eieren en port en bouillon en vleesch te geven... Maar dat begrijpt zoo’n dokter niet... Die ziet me geloof ik voor vol aan...’
Corrie keek van haar moeder naar den bezoeker, dien ze een èngel vond. Nog nooit hadden ze zoo’n heer op kamers gehad, altijd vriendelijk, altijd attent. Het lange zwarte haar van het meisje struifde neer om de schouders, enkel glanzig zwart met ’t teere gehup van den blauwen strik. De opwinding van ’t praten had op het hoekig gezicht roode vlekjes gegeven. Als ze maar durfde... durfde... maar ze durfde niet...
‘Ja, ja,’ knikte Twist. ‘En voelt onze zieke zich vandaag wat beter.’ °k Ben niet ziek,’ ontkende ze: ‘zoo’n beetje bloed, wat geeft dat... ’k Ben zwak, anders niet, anders heelemaal niets.’
Twist stond op na een poos, wandelde naar zijn kantoor, begaan met het stervend veertien-jarig kind in die lage tuinkamer. Hij had nog nooit een teringlijdster bijgewoond. Dat langzaam, gelaten kwijnen van het meisje, altijd moe, broos, zonder klagen, was hem een fantoom geworden in de weken dat hij zijn kamers bij de nieuwe ‘menschen’ had. En, krap bij kas, liep hij toch den wijnwinkel binnen, bestelde opnieuw twaalf halve fleschjes witte port.
Anders ging hij meestal van kantoor, tegen ’n uur of tien naar
65