Loop jij eens even naar mijnheer in den badstoel en zeg dat-ie wakker moet worden.’
‘Best mevrouw.’
‘Da’s zoo’n goeie jongen, hè. Die doet alles voor je.’
‘Wat staat-ie nou te kijken?’
‘Menéér wak-ker ma-ke!’ schreeuwt Cor tegen den wind in. ‘Meneer - slaapt - zoo - va-hast!’ schreeuwt de jongen terug.
‘Schud ’m maar!’ schreeuwt mevrouw, met de fondant in den mond. De jongen schudt. Ze zien in de schemering den gelen badstoel, de broekspijpen, de opgetrokken knieën en den jongen op z’n bloote voeten, die naar den badstoel buigt, schreeuwt en schudt. ‘Hen-de-rik! Hen-de-rik!’
‘Oo-me!’
Toen kwam de jongen door het water plassen.
‘Meneer lijkt wel dood,’ zegt-ie; ‘hij leit heelemaal weggezakt en» zoo koud.’
‘Wat ’s dat!’ zegt tante onrustig. Met d’r verlakte schoenen en nog zuigend op de taaie fondant, loopt ze door het laagje borrelend, schuimend water en begint d’r man te schudden, die met groote, dooie oogen naar de zee ligt te kijken.
‘Hen-de-rik, Hen-de-rik! Hein! Hein!’
Oom was stilletjes dood gegaan.
HUWELIJKSREIS
Uit de vlakte, strak van zonnegeel, kwamen zij nu in een heel nauw laantje van jonge wilgen en struikgewas. De koel-donkre schaduw sloeg hen tegen.
‘Het is hier heerlijk,’ zei hij.
‘Heerlijk, heerlijk,’ herhaalde ze.
Het was of hier in het groen, na het lange gewandel in de vlakte, een nog niet gekend geluk tot hen kwam, alsof iets ongekends gebeurde. Gearmd doorliepen zij het paadje, zeiden na lang gezwijg telkens weer... ‘Wat is het heerlijk...’
Andere woorden vonden zij niet.
51