En krankzinnig-van-angst, klappertandend, sloop zij naar boven, sloot zich op in haar kamer, afschuwlijk-bevreesd voor wat gebeuren zou - mórgen...
DAG BIJ SIEN
Om drie uur kwam Sien ons halen, Sien, de goeie ouwe Sien. Ze was jaren lang onze schoonmaakster, paste op ons als moeder uitging.
Sien had een mager, spichtig gelaat, een dunnen gebogen neus, veel sproeten en haar, dat netjes onder de zwartwollen muts geplakt lei.
Sien deed ons Verhalen', Sien gaf ons kaakjes die ze van den bakker cadeau kreeg, Sien onthaalde op balletjes, de goeie Sien, die dood is, gestorven in een besjeshuis.
Wij, kinderen, m'n zuster en ik, waren dol met Sien.
Zoo kun je begrijpen, dat, toen moeder vader van boord zou gaan halen en wij bij 'Sien thuis zouden eten, 't gewoon een feest was. Bij Sien thuis! Nog nooit waren we bij haar geweest, nog nooit hadden we buitenshuis 'gedineerd'.
‘Zul je goed op ze passen?', zei moe, bezorgd.
‘Ga u maar gerust, mevrouw,' zei Sien, haar neus droogwrijvend met het vlak van haar hand: ‘de jongeheer en de jongejuffrouw zullen 't góéd bij me hebben. Ik zal is lékker spekpannekoeke voor ze bakke, hè, kinderen?'
‘Spekpannekoeken!', riep ik.
‘Spekpannekoeken!', riep zus.
We dansten de kamer rond, hadden haast geen lust om moeder gedag te zoenen.
‘Kinderen, kinderen, niet zoo druk,' vermaande moeder: ‘jullie geeft me geen tijd om me behoorlijk aan te kleden! Sien - in de keuken heb ik een pakje voor je klaar gezet, hoor je?'
'Een pakje mevrouw?'
.. 'n afgedragen rok, wat snippers en dan 'n heele boel beenen die je verkoopen mag - beenen van de soep van gister.'
38